Dilemma’s
Hulpverleners worden geconfronteerd met steeds terugkomende dilemma’s. Wanneer is het gepast in te grijpen als het de verkeerde kant opgaat in een gezin? En welke interventie is aangewezen? Wanneer is het ouderschap ‘goed genoeg’ en wanneer niet meer?
Hoe gaan we om met de kinderwens van een persoon die zelf veel professionele begeleiding nodig heeft en niet kan terugvallen op een betrokken en ondersteunend netwerk?
‘Wanneer is ouderschap goed genoeg?’
Als we weten dat kinderen van ouders met een verstandelijke beperking vaak uithuisgeplaatst worden, hoe kunnen we dan recht doen aan beide partijen: de personen met een verstandelijke beperking met een ouderwens en hun mogelijk toekomstige kinderen?
Een samenspel van factoren
Het meest uitgebreide onderzoek in ons taalgebied naar ouderschapscompetenties van mensen met een verstandelijke beperking gebeurde twaalf jaar geleden door de Universiteit van Amsterdam.De Vries J., e.a. (2005), Samenspel van factoren. Inventariserend onderzoek naar de ouderschapscompetenties van mensen met een verstandelijke handicap. Eindrapport, Amsterdam, Universiteit van Amsterdam.
Van de 1.549 onderzochte situaties was er bij 33% van de ouders sprake van ‘goed genoeg ouderschap’. Bij 16% was sprake van ‘problematisch ouderschap’ en bij 51% van ‘tekortschietend ouderschap’. In die laatste situaties was er sprake van verwaarlozing, mishandeling of onvoldoende ondersteuning voor de kinderen.
In het eindrapport van dit onderzoek worden risicofactoren en beschermende factoren samengebracht in een balansmodel. Risicofactoren verhogen de draaglast van het ouderschap. Beschermende factoren versterken de draagkracht en kunnen eventueel de risicofactoren compenseren.
Wanneer een te grote cumulatie van risicofactoren de balans in onevenwicht brengt en er onvoldoende beschermende factoren het evenwicht kunnen herstellen, ontstaat negatieve stress. Waar veel en langdurig stress is, ontstaan opvoedingsproblemen.
Risico- en beschermende factoren
De belangrijkste risicofactoren zijn een negatief of onrealistisch zelfbeeld bij de ouders, geen hulp aanvaarden en sociaal isolement.
‘Langdurige stress leidt tot opvoedingsproblemen.’
Het is niet verwonderlijk dat de belangrijkste beschermende factoren daar tegenover staan. Het gaat hier om acceptatie van de eigen handicap, de bereidheid om hulp en steun te aanvaarden, voldoende erkenning en waardering krijgen en een sterk familiaal en sociaal netwerk.
Dit laatste is een probleem bij veel mensen met een verstandelijke beperking. Vaak is hun sociaal netwerk erg klein. In sommige situaties zelfs geheel onbestaand. Soms beperken de externe contacten zich vooral tot professionele begeleiders.
De laatste jaren groeit het inzicht dat het opbouwen en versterken van netwerken rond kwetsbare burgers een hoge prioriteit verdient in elk ondersteuningsplan.
Het begint al vroeg
Heel wat hindernissen bij het ouderschap van mensen met een verstandelijke beperking vinden hun kiemen in de eigen kindertijd of tijdens de adolescentie. Kon er in het gezin van herkomst gesproken worden over seks, relaties, voorbehoedsmiddelen, kinderwens? Of maakte men liever geen slapende honden wakker?
Kon er gesproken worden over de verstandelijke beperking of is de handicap altijd verhuld gebleven? Kon de persoon opgroeien in een warm gezin waar de handicap aanvaard werd of waren de jeugdjaren een belastende tijd? Kon de persoon zich spiegelen aan goede rolmodellen of ontbraken die?
Zelfbeeld
Het gezin van herkomst en de houding van de samenleving tegenover verstandelijke beperkingen bepalen mee hoe de persoon met een handicap naar zichzelf kijkt. Het beeld dat men van zichzelf heeft is een interactief proces tussen het ik en de andere(n) in de context van een bepaalde cultuur.
‘Een basisgevoel van eigenwaarde is belangrijk.’
Het zelfbeeld kan verstoord worden in twee richtingen. Er kan sprake zijn van zelfoverschatting: “Ik kan dat ook en heb daar geen hulp bij nodig.” Of van onderschatting: “Bij mij lukt niets.”
In een realistisch, bevredigend zelfbeeld vond een integratie plaats van de eigen mogelijkheden en beperkingen. Daarbij is een basisgevoel van eigenwaarde belangrijk bij het opbouwen van zelfvertrouwen.
Wanneer de toekomstige ouder een realistisch, bevredigend zelfbeeld ontwikkelde dan is dat een belangrijke beschermende factor voor toekomstig goed-genoeg ouderschap. Latere begeleiding in moeilijke opvoedingssituaties wordt dan gemakkelijker als ondersteunend in plaats van bemoeiend ervaren.
Ik wil een kind!
Waarom sommige personen met een verstandelijke beperking naar een kind verlangen, verschilt niet wezenlijk van het universele verlangen van elke mens. Het verlangen naar liefde en geluk, een warme thuis, het leven willen doorgeven. Het verlangen zich in te schakelen in een symbolische orde waarin de unieke ouder-kindrelatie aanspreekt.
De vertederende beelden van schattige baby’s die in reclamespots onze huiskamers binnendringen, beroeren ons onbewust allemaal. Mogelijk zijn personen met een verstandelijke handicap extra kwetsbaar voor het onrealistische beeld van het ouderschap dat daarmee wordt voorgespiegeld.
‘Ouderschap is een teken van volwassenheid.’
Een motief dat bij mensen met een verstandelijke beperking prominenter naar voor komt, is de wil om hun kinderen een beter leven te geven dan zij zelf gehad hebben. Men wil iets goedmaken. Een onrecht uit de eigen jeugd of de handicap rechtzetten, een onevenwicht herstellen.
Er is vooral het verlangen te kunnen zijn en te kunnen leven zoals iedereen. Erbij horen, een gewaardeerde sociale rol kunnen opnemen. Helaas is een verstandelijke beperking in onze samenleving nog altijd statusverlagend.
Ouder kunnen zijn, een gezin runnen, verantwoordelijkheid opnemen voor kinderen verhoogt de maatschappelijke status. Ouderschap wordt gezien als een teken van volwassenheid en gevormde identiteit.
Eenzijdige focus
Wat opvalt in studies is dat de verstandelijke handicap van de ouders op zich, met name het IQ, niet de meest bepalende factor is in de kwaliteit van het ouderschap. Tenzij het IQ lager is dan 60. Andere factoren zijn meer doorslaggevend. We hadden het al over het zelfbeeld, de bereidheid om hulp en steun te accepteren en het al dan niet aanwezig zijn van een betrokken sociaal netwerk.
‘Het IQ is niet de meest bepalende factor.’
Naast de cognitieve ontwikkeling (het IQ) is er ook de biologische, verbale, culturele, sociale en emotionele ontwikkeling van de persoon die mee bepaalt of mensen het opvoeden van kinderen aankunnen. Die emotionele ontwikkeling loopt doorgaans parallel met de cognitieve ontwikkeling, maar kan daar ook sterk van afwijken.
Iemand met een gemiddeld of hoog IQ maar met een vroegtijdig gestagneerde emotionele ontwikkeling maakt meer kans om problemen te krijgen met het opvoeden van kinderen dan iemand met een lager IQ met sterke sociale en emotionele vaardigheden.
Falend ouderschap
Wanneer het IQ geen doorslaggevende factor is, dan is de kritiek van nogal wat mensen met een verstandelijke beperking en hun belangenbehartigers begrijpelijk: “Waarom viseert men ons? Er zijn zoveel mensen die ook niets van het ouderschap bakken en hun kinderen niet moeten afstaan”.
‘Waarom viseert men ons?’
Falend ouderschap komt gemiddeld meer voor bij personen met psychiatrische problemen, verslaafden, volwassenen met ernstige emotionele en psychische disfuncties, mensen die leven aan de onderkant van de samenleving. Ook ogenschijnlijk gelukkige gezinnen zijn niet immuun voor tegenslag, ziekte, depressie. Ook daar kan het mislopen met het opvoeden van de kinderen.
Instellingsverleden
Veel mensen met een verstandelijke beperking hebben een instellingsverleden. Dit maakt van hen een kwetsbare groep, die vlugger dan andere ouders de druk van het hulpverleningsapparaat kan voelen. Hun doen en laten wordt frequent gevolgd, begeleid, besproken, geëvalueerd, beoordeeld en bijgestuurd.
Wanneer teveel goedbedoelende hulpverleners over de schouders van deze ouders meekijken, kan die hulpverlening als pech worden ervaren. Dat kan leiden tot hulpontwijking of hulpweigering.
Samen met het eerder relatieve belang van het IQ pleit dit voor het loslaten van een selectieve focus op personen met een verstandelijke beperking en voor een bredere kijk op steunbehoevend ouderschap.
Verschillende perspectieven
Wanneer we situaties van ouderschap van mensen met verstandelijke beperking bekijken of beoordelen, dan gaat het om mijn blik en mijn oordeel. Het idee dat mijn blik een objectieve blik kan zijn, is een illusie.
Er zijn verschillende perspectieven om naar een situatie te kijken. Dat van de (wens)ouders zelf, het familiaal netwerk, de professionele begeleiding, de bredere omgeving of de samenleving. En uiteraard het perspectief van het (toekomstig) kind.
‘Dat mijn blik objectief is, is een illusie.’
Die perspectieven kunnen grondig verschillen. Er is het interne perspectief van de (toekomstige) ouders, maar er zijn ook de ouders van de ouders. Zij worden geconfronteerd met een dubbele bezorgdheid. Naast een dikwijls levenslange zorg voor hun verstandelijk beperkt kind, komt daar in veel gevallen een nieuwe, bijkomende levenslange zorg voor hun kleinkinderen bovenop.
Ook de professionele begeleider heeft zijn perspectief, bepaald door de eigen opvoedingsgeschiedenis, het eigen mens- en wereldbeeld, de eigen opvattingen over wat verantwoord ouderschap is en wat niet. Bovendien is er de missie, de visie en het referentiekader van de organisatie waarin men werkt.
Ambivalentie
Het perspectief van de samenleving wordt gekenmerkt door ambivalentie. De persoon met een handicap wordt beschouwd als een volwaardige burger, met alle daartoe behorende rechten. Het gaat hier onder meer om het recht op voortplanting, ouderschap en gezinsvorming, zoals bepaald in de VN-conventie met betrekking tot de rechten van personen met een handicap.
Maar er zijn ook veel bedenkingen en voorbehoud. Vanuit de publieke opinie is er vaak verontwaardiging en soms zelfs scherpe veroordeling naar aanleiding van concrete casussen die in de media verschijnen over zwakbegaafde ouders die hun kinderen verwaarlozen of mishandelen.
Kinderrechten
En dan is er het perspectief van het kind. Hoe kunnen zijn of haar belangen meegenomen worden in de keuzes en beslissingen? Een strikt juridisch discours biedt hier geen soelaas. Het Kinderrechtenverdrag biedt wel een kader voor wat kinderen minimaal nodig hebben om een reële kans te maken op een goed, menswaardig bestaan.
‘Een strikt juridisch discours biedt geen soelaas.’
Rechten in wetten en verdragen hebben enkel betrekking op reëel bestaande personen. Wat dan met gewenste kinderen die nog niet geboren zijn?
Het zou ons te ver leiden om in te gaan op onze plichten en verantwoordelijkheden naar toekomstige personen. Intuïtief voelt iedereen aan dat de belangen van het toekomstig kind mee moeten spelen in de afwegingen en keuzes.
Meerzijdig partijdig
Goed hulpverlenerschap betekent meerzijdig partijdig kunnen zijn. In een open dialoog worden de perspectieven van de (wens)ouders en de (toekomstige) kinderen samengebracht. Door een begripvolle en respectvolle benadering binnen een vertrouwensrelatie kan er overeenstemming groeien. Zo kan de betrokken persoon een eigen, verantwoordelijke keuze maken.
Men kan kiezen voor verantwoord ouderschap en de ondersteuning die van buitenaf nodig is om dat ouderschap te doen slagen. Maar door de verschillende perspectieven binnen te brengen, wordt het ook mogelijk dat de betrokkene uit vrije wil afstand neemt van wat hij voorheen wenste.
In het willen dragen van de gevolgen van zijn beperkingen en het kunnen loslaten van iets dat voor hem waardevol is, toont hij zich als een verantwoordelijke persoon. Daarvoor verdient hij evenveel respect, aandacht en ondersteuning dan wie de rol van ouder wel kan opnemen.Verdonk, I. (2011), Ze zeggen dat we het niet kunnen. Kinderwens en ouderschap van mensen met een licht verstandelijke beperking, Assen, Van Gorcum.
Goed ouderschap
Opvoeden vraagt veel van ouders: liefde en affectie geven, empathisch vermogen, structuur bieden en begrenzen. Ze moeten voortdurend schakelen en zich verhouden tot nieuwe leeftijdsfasen van het opgroeiende kind.
Wanneer ze meerdere kinderen hebben, moeten ze verschillende aanpakken afwisselend kunnen inzetten. Ze moeten gepast reageren op wisselende voorziene en onvoorziene omstandigheden.
‘Opvoeden vraagt veel van ouders.’
Over wat een goede ouder is of zou moeten zijn, heeft ieder zijn eigen normatieve ideeën. Die kunnen gegrond zijn in geëxpliciteerde kaders zoals het VN-kinderrechtenverdrag of in meer impliciete voedingsbodems. Er bestaat geen universele definitie over wat goed ouderschap is. Verschillende culturen hanteren in verschillende tijden verschillende standaarden.Baert, M. en Raymaekers, J. (2009), Kinderwens en ouderschap bij mensen met een verstandelijke beperking. Aanzet tot maatschappelijke dialoog, Antwerpen, Garant.
Als het gaat over opvoeding, dan is in onze cultuur de verantwoordelijkheid en de druk op het kerngezin groot. Zo wordt het alleen te voet naar school laten gaan van kleine kinderen vandaag al snel veroordeeld. In veel andere culturen is de rol van de ouders beperkter. De verantwoordelijkheid voor het opvoeden van kinderen wordt binnen een bredere gemeenschap gedeeld.
Geen consensus
Toenemende migratiestromen zullen de verschillen in opvattingen over goed ouderschap nog versterken. Ook hulpverleners hebben eigen beelden van goed ouderschap die mee gevormd worden door waarden en normen uit de sociale klasse waarin ze opgegroeid zijn.
Het ontbreken van een universele consensus over ouders en opvoeders hoeft geen probleem te zijn. Elk ouderschap is een sprong in het onbekende. Elk ouderschap is uniek. En het is maar goed ook dat seksualiteit, relatievorming, kinderwens en ouderschap niet ideaal te ordenen, te regelen of te organiseren zijn.
‘Elk ouderschap is een sprong in het onbekende.’
Toch moet elke samenleving die vrije speelruimte ook begrenzen. Vanuit het standpunt van de wetgever en de overheid moeten deze grenzen zowel minimaal als voldoende zijn. Minimaal om de diversiteit en de vrijheid van de ouders te respecteren. Voldoende om elementaire rechten van ouders, maar vooral van kinderen te beschermen.
Ingrijpen of niet
De wet stelt geen beperkingen aan het zelf verwekken en krijgen van kinderen. Wanneer er bij de opvoeding geen aanwijzingen zijn voor verwaarlozing of mishandeling blijft de overheid afzijdig.
Alleen bij een aangetoonde problematische opvoedingssituatie is overheidsingrijpen, eventueel na interventie van een gemandateerde voorziening, wettelijk mogelijk.
Deze minimale standaard is gepast wanneer vormen van dwang en wettelijke maatregelen gerechtvaardigd zijn. Denk maar aan de ontheffing uit de ouderlijke macht of uithuisplaatsing van kinderen. Deze maatregelen zijn zo ingrijpend dat er duidelijke en aantoonbare indicaties moeten zijn dat kinderen gevaar lopen of beschadigd worden.
‘We geven ouders het voordeel van de twijfel.’
Wanneer dat niet het geval is, is dit ouderschap goed genoeg en moet de overheid zich met dwangmaatregelen afzijdig houden. Wanneer het slechts over vermoedens gaat, past het om ouders het voordeel van de twijfel te geven. Laat ons dan inzetten op vormen van preventieve hulp en ondersteuning.
Verschillende standaarden
Voor de ondersteuning en begeleiding van kinderwens en ouderschap bij mensen met een verstandelijke beperking en bij kwetsbare burgers in het algemeen is de minimale standaard ontoereikend. Dat komt omdat kinderen meer nodig hebben dan niet te worden verwaarloosd of mishandeld.
Ouderschap en opvoederschap moet niet enkel juridisch toelaatbaar, maar ook ethisch en pedagogisch verantwoord zijn. Bij een zorgvuldige afweging met alle betrokkenen van risicofactoren en beschermende factoren, worden ruimere standaarden van goed ouderschap of goed opvoederschap gehanteerd.
Uiteraard geldt dit niet enkel voor de kinderwens, maar ook voor de ondersteuning van het ouderschap zelf. Een goede gezinsbegeleider houdt niet enkel toezicht op het al dan niet verwaarlozen of mishandelen van kinderen. Hij zal ruimere standaarden op minimaal goed ouderschap hanteren om zijn job professioneel en ethisch verantwoord uit te oefenen.
Ideaal ouderschap
Net zoals er wel eens sprake is van een relationeel ideaal, zou ook ouderschap in ideale termen kunnen verwoord worden. Een maximale standaard van goed ouderschap kan in een professionele context als visie inspirerend zijn voor professionele begeleiders.
Wanneer dergelijke visie in concrete situaties vooropgesteld wordt, dan bestaat het risico van een overspannen verwachtingspatroon.
‘Een overspannen verwachtingspatroon is een risico.’
Een maximale standaard van ideaal ouderschap kan nooit dienstbaar zijn als exclusieve norm, maatstaf of criterium om het ouderschap van cliënten op af te rekenen. En nog minder om de kinderwens bij anderen bij voorbaat te ontmoedigen of ouderschap uit te sluiten.
Onvoorspelbaarheid aanvaarden
Ouderschapsbegeleiding vanuit een ideaal, zonder rekening te houden met de waarden, het perspectief en vooral de mogelijkheden van de betrokkenen zelf, zadelt deze ouders wellicht altijd met een gevoel op het niet goed te doen, en het ook nooit goed te kunnen doen. Het is ook maar de vraag of dergelijk vooropgesteld ideaal ouderschap wel zo ideaal is?
Onvoorspelbaarheid en inherente onvolkomenheid maken deel uit van elke relatie. Goed of verantwoord ouderschap houdt de aanvaarding in van onvolkomenheid, onvoorspelbaarheid en van openheid voor het ongekende.
‘Verschillende contexten vragen verschillende standaarden.’
Belangrijk is dat verschillende contexten vragen om verschillende standaarden en perspectieven. Bovendien komt elke keuze of beslissing tot stand in een spanningsveld tussen het meest wenselijke en het hoogst haalbare. Daar goed mee omgaan vermijdt onverantwoorde bevoogding en schending van rechten maar vermijdt ook onverschilligheid, laksheid en verwaarlozende overschatting.
Normaal verlangen
De kinderwens bij mensen met een verstandelijke beperking moeten we in de eerste plaats zien als een normaal verlangen, een positief gegeven. Het is een uiting van het verlangen om naast zorgontvanger, ook zorg te kunnen geven, om in een gevende positie te kunnen staan.
Al te lang kregen ze de impliciete boodschap dat de samenleving niet zoveel aan hen heeft. Dat hun rol er vooral in bestaat zorg in ontvangst te nemen.
Dat blijkt ook uit de termen die de overheid en het werkveld hanteren: zorgvrager, cliënt, zorgklant, zorgconsumenten, gebruikers. Deze versterken onbedoeld de maatschappelijke rol als passieve consument, als recipiënt van zorg en ondersteuning.
Geven geeft kracht
Persoonlijke en maatschappelijke relaties waarin men alleen maar ontvangt, zonder te kunnen teruggeven, bevatten een vernederend aspect. Mensen willen niet gereduceerd worden tot hun handicap. Mensen willen iets voor anderen betekenen, willen iets te bieden hebben aan de samenleving.
Hoe meer mensen met een verstandelijke beperking gewaardeerde sociale rollen in de maatschappij kunnen opnemen, hoe sterker zij zullen staan in hun eventueel ouderschap. Hoe gemakkelijker ook een onrealistische kinderwens losgelaten zal worden, en hoe draaglijker de pijn en het verdriet zal zijn in situaties waarbij afstand van het opvoederschap moet genomen worden.
‘Niet alleen ouderschap geeft zin aan het leven.’
Het is een maatschappelijke opdracht om contexten te creëren waarbij dit mogelijk wordt gemaakt. Dit is een opdracht voor zowel individuele burgers, middenveld als politiek. Dan wordt de focus op ouderschap als enige weg om een volwaardig burger te zijn, verbreed naar ook andere mogelijkheden van zingeving aan het eigen leven.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies