Achtergrond

‘Wie het meest nood heeft aan publieke ruimte, heeft die het minst’

Marjan Moris

Publieke ruimte is van iedereen, maar er heersen onzichtbare regels. Kan je er skaten, spelen of slapen? De dominante meerderheid bepaalt wat kan en wat niet. Dat leidt tot spanningen met hoe minderheden de ruimte gebruiken. Hoe kan het sociaal werk hier mee oplossingen voor vinden?

© Unsplash / Bryan Breytenbach

Podium van stedelijk samenleven

Over de publieke ruimte wordt veel geschreven. Het is een relevant thema in meerdere wetenschapsdisciplines, zoals geografie, stadssociologie, psychologie, antropologie of ontwerpwetenschappen.

De publieke ruimte is een podium van het stedelijke samenleven: een forum voor de democratie, een laboratorium voor de superdiverse samenleving. Een baken van hoop voor de ene, een met uitsterven bedreigd fenomeen voor de ander.

‘Mobiliteitsambtenaren, leefmilieu-experts, vastgoedontwikkelaars, politieagenten, burgerbewegingen en kunstenaars: iedereen werpt zijn eigen blik.’

Maar ook buiten de wetenschap is het moeilijk om één dominant perspectief aan te wijzen. Mobiliteitsambtenaren, leefmilieu-experts, vastgoedontwikkelaars, politieagenten, burgerbewegingen en kunstenaars: iedereen werpt zijn eigen blik.

Vaagheid

Diezelfde veelzijdigheid typeert ook de band tussen sociale professionals en publieke ruimte. Voor sommigen is het een vindplek van armoede en uitsluiting. Andere collega’s worden ingezet om er opnieuw veiligheid te installeren. En voor een derde groep sociale professionals is diezelfde publieke ruimte een instrument om te zorgen dat mensen zichtbaar en hoorbaar worden.

Is net die veelheid aan mogelijke benaderingen de reden waarom de relatie tussen publieke ruimte en sociaal werk vaag blijft? We weten dat ze belangrijk is, maar het is zoeken naar concrete handvaten om het thema vast te pakken. De voorbije jaren kwam ik her en der zulke handvaten tegen, doorheen onderzoek op het kruispunt van sociaal werk, sociale geografie en antropologie.

‘Publieke ruimte is nooit neutraal of onschuldig.’

We moeten de publieke ruimte demystificeren en nuttige concepten helder krijgen, zodat we een betere taal vinden om met méér mensen méér gesprekken te voeren over concrete oplossingen. Want ja, publieke ruimte vormt best een probleem.

Reproductie van sociale ongelijkheid

Om met publieke ruimte aan de slag te kunnen vanuit het sociaal werk, is het nuttig om te begrijpen welke rol zij speelt in de reproductie van sociale ongelijkheid.

Publieke ruimte is namelijk nooit neutraal of onschuldig. Het publiek zijn van publieke ruimte houdt in dat ontzettend veel mensen hun eigen, uiteenlopende betekenissen aan deze plekken geven.

De rustplek voor de ene is een speelplek voor een ander. De doorgangsplek tussen thuis en werk voor de meerderheid is een noodzakelijke ontmoetingsplek voor wie thuis te weinig mentale of fysieke ruimte heeft.

Affordances: waar een ding je toe uitnodigt

Nu is het zo dat de inplanting, het ontwerp, beheer en de infrastructuur van een openbare plek bepaald gebruik stimuleren of verhinderen. Denk bijvoorbeeld aan hoe je een zitplek herkent. Zonder gebruiksaanwijzing weet je hoe je er best op gaat zitten. En ook zonder dat er een bordje bij hangt, zie je meestal het verschil tussen een publieke bank en iemands privé-eigendom.

Een ander voorbeeld zijn donkere hoekjes die onbedoeld wildplassers aantrekken en de oplossingen die daarvoor bedacht worden: een verbodsbordje of schuingeplaatste schotten waardoor de urine terugspettert. Een publiek urinoir geeft dan weer expliciet aan dat op die plaats wel geplast mag worden.

‘Ook zonder dat er een bordje bij hangt, zie je het verschil tussen een publieke bank en iemands privé-eigendom.’

In de psychologie en ontwerpstudies wordt hiervoor de term ‘affordance’ gebruikt: de eigenschappen van een plek of voorwerp die impliciet of expliciet wijzen op het mogelijke gebruik. Affordances zijn suggestief: ze werken op basis van een gedeeld, veelal stilzwijgend begrip van hoe de dingen werken in onze samenleving.

We zijn ons hier van weinig bewust. Vaak worden de verschillende dimensies van een ruimte pas duidelijk als we een gebruik zien dat afwijkt van de norm,  zoals wanneer mensen gaan tuinieren op de openbare weg. Of wanneer de infrastructuur niet aangepast is aan hoe we de ruimte willen gebruiken. Bijvoorbeeld als er geen zitbanken voor ouders zijn bij een speeltuin, terwijl ze volgens de heersende norm toezicht moeten houden op de spelende kinderen.

Gematerialiseerde normen

De vormgeving van publieke ruimte en welk gebruik zij toelaat, zijn dan ook niet toevallig. Ze zijn het resultaat van keuzes, inspraakmomenten en onderhandelingen om tot een consensus te komen. Daardoor kunnen mensen in publieke ruimtes ‘lezen’ welke betekenissen en gebruiken we als samenleving wenselijk of onwenselijk vinden, en hoe we deze kunnen bekomen of voorkomen.

‘Wat als ‘ongepast’ wordt beschouwd, is aan verandering onderhevig.’

Die ‘we’ is echter niet de hele samenleving. Keer op keer wordt vastgesteld dat de dominante meerderheid van een plek en tijd hun normen en waarden weten om te zetten in fysieke en sociale maatschappelijke infrastructuren.

In die zin is de publieke ruimte het product van maatschappelijke verhoudingen en een bepaalde visie op de samenleving. De geschiedenis leert ons dat deze visies doorheen de tijd sterk kunnen wijzigen. Wat als ‘ongepast’ wordt beschouwd, is aan veranderingen onderhevig.

Ondervertegenwoordiging van kwetsbare mensen

Net als op andere vlakken, worden ook in de vormgeving van de publieke ruimte de belangen van mensen in maatschappelijk kwetsbare posities ondervertegenwoordigd.

Dit is problematisch omdat zij meer dan andere groepen genoodzaakt zijn om gebruik te maken van publieke ruimte. Bijvoorbeeld voor verplaatsingen zonder auto, ontmoetingen die niet mogelijk zijn in een klein huis of vrijetijdsactiviteiten die in tegenstelling tot het reguliere vrijetijdsaanbod toegankelijk zijn voor iedereen. In de eerste golf van de coronapandemie, toen drastisch op ons ruimtegebruik ingegrepen werd, kwam dit scherp naar voor.

‘Omdat kwetsbare groepen de publieke ruimte gebruiken op manieren die niet binnen de norm passen, lopen ze voortdurend in de kijker.’

Omdat deze kwetsbare groepen de publieke ruimte gebruiken op momenten en manieren die niet binnen de dominante norm passen, lopen ze voortdurend in de kijker. Het risico om aangesproken te worden op hun gedrag of er zelfs GAS-boetes voor te krijgen, is veel groter dan bij andere groepen.

Bouten verhinderen zitten of slapen aan de ingang van dit gebouw.

© Wikimedia

Mensen in armoede verdrongen

Wie dynamieken in publieke ruimtes vanuit dit perspectief observeert, zal snel twee dingen vaststellen. Eén: wie het meest nood heeft aan publieke ruimte, heeft die het minst. In stedelijke buurten met de hoogste armoedecijfers en de kleinste woningen, zijn er minder pleinen en groene ruimtes. Het is er druk.

‘In buurten met hoge armoedecijfers, zijn minder pleinen.’

Twee: vooral de aanwezigheid en gebruiken van mensen in armoede worden verdrongen. In de strijd tegen onveiligheidsgevoelens en overlast, raken lokale besturen de laatste decennia steeds verder verstrikt in een logica van steeds straffere verdringing en repressie.

Vijandige planning en architectuur

Het blijkt bovendien bijzonder moeilijk om die ingeslagen weg te verlaten: de stedelijke ontwikkeling volgt steeds duidelijker een marktlogica waartegen planners en beleidsmakers maar moeilijk opgewassen blijken. De staat trekt zich terug, steden horen toerisme en financieel sterke bewoners aan te trekken om inkomsten te verwerven. De roep om veiligheid klinkt steeds luider.

‘De roep om veiligheid klinkt steeds luider.’

In de stad van vandaag is de publieke ruimte gericht op veiligheid, genot en rust voor mensen die consumeren of op doortocht zijn van hun werk naar huis of een hobby. Heel wat studies tonen dat dit tot verdringing en onderdrukking leidt van kinderen, jongeren en groepen die aanwezig zijn zonder aan die norm te voldoen.

Die dynamiek mondt in extremis uit in investeringen in camera’s en politiecontroles en vijandige planning en architectuur, zoals ‘anti-daklozen pinnen’ op vensterbanken tot apparaatjes die hoge geluidstonen produceren tegen ‘hangjongeren’.

Het publieke karakter van de publieke ruimte wordt zo steeds verder ondermijnd door ingrepen die steeds minder variatie in haar gebruik tolereren, laat staan stimuleren.

Inspraak

Inspraak lijkt een mogelijke oplossing voor de ondervertegenwoordiging van kwetsbare groepen.

De overheid volgt die redenering: inspraak door een divers publiek is steeds uitdrukkelijker een vereiste in de ontwikkeling van publieke plekken en diensten.

‘Een logische oplossing is sociaal werkers inschakelen.’

Maar voor planners is het niet evident om groepen die maatschappelijke kwetsing hebben ervaren zomaar even rond de tafel te krijgen. Een logische oplossing is sociale professionals inschakelen die al een band hebben met deze groepen.

In theorie kunnen ruimtelijke planners en sociale professionals sterke bondgenoten zijn. Ze verdedigen allebei het publieke belang, streven gelijke toegang tot stedelijke diensten na en proberen het recht op de stad te verzekeren.

Toch verloopt hun interactie in de praktijk niet altijd even vlot. Dit is deels te verklaren omdat de kritische en mediërende rol van planners in de praktijk flink onder druk staat van neoliberale tendensen. Goede bedoelingen ten spijt, blijft na het afwegen van belangen van machtiger stakeholders vaak nog weinig ruimte en tijd over om met andere stemmen veel rekening te houden.

Oppervlakkige participatie

Tegelijk schuwen sociaal werkers de oppervlakkige vorm van participatie die vaak gehanteerd wordt in planningsprocessen. Hoewel veel projecten een directe bedreiging vormen voor de plek in de buurt en de manier van leven van hun doelgroepen, schatten ze in dat hun inbreng slechts een klein verschil zal maken.

‘Planners blijven vaak met de nodige frustraties achter.’

Dat is ook niet gek: hun feedback komt meestal te laat, en nog vaker is ze te fundamenteel. Wanneer mensen vervolgens teleurgesteld zijn over het uiteindelijke resultaat, zijn de planners al elders aan de slag. De sociaal werker voelt zich geïnstrumentaliseerd in de pseudo-participatiedoelstellingen van anderen, en ook planners zelf blijven vaak met de nodige frustraties over dit proces achter.

De dominante logica doorgronden

Wat zijn strategieën om de publieke ruimte meer publiek te maken en welke rol kan het sociaal werk daarin spelen? Een belangrijk stap naar oplossingen is de logica van de ruimte begrijpen. Waarom verdringt een dominante groep de belangen van minder sterke groepen op een bepaalde plek? Welke gebeurtenissen spelen een rol? Wat ging eraan vooraf? Dit begrijpen is cruciaal om erop te kunnen ingrijpen.

Casestudies in gemeenten waar jongeren uit de publieke ruimte verdrongen werden, leerden me bijvoorbeeld dat burgemeesters in veel gevallen ook maar doen wat ze denken te moeten doen binnen hun eigen logica.

‘Burgemeesters doen ook maar wat ze denken te moeten doen.’

Vaak hebben ze het gevoel niet anders te kunnen. Hun verhaal is vrij goed te volgen. Als buurtklachten over een ‘gevaarlijke jongerenbende’ je kabinet overspoelen, en ze ook nog de media dreigen te bereiken, moet je toch een sterk signaal kunnen geven voor de oppositie je als onbekwaam wegzet?

Conflicten ombuigen

Hun onmacht is vaak tot op bepaalde hoogte reëel. De oorzaken van problemen liggen inderdaad niet enkel in hun handen en het is moeilijk aan te wijzen wie wél verantwoordelijk is.

In die complexe context, bleken kritische jeugdwerkers er verrassend goed in te slagen om geëscaleerde conflicten om te buigen in nieuwe samenwerkingen tussen hun jongeren en lokale besturen.

Her en der zijn er verhalen van gesloten jeugdhuizen en verwijderde sport- en spelinfrastructuur die terug worden gegeven aan jongeren die plots wel zorg dragen voor materiaal en omgeving. Of van ‘bendes’ en ‘hangjongeren’ die zich tonen zich als artiesten, begeleiders en stewards. Het patroon achter dit succes? Het opentrekken van vernauwde perspectieven door de bredere context terug in beeld te brengen.

Tijdens de pandemie mocht de publieke ruimte, zoals deze speeltuin, plots niet als vanouds gebruikt worden.

© Unsplash / GR. Mottez

Plekken lezen

Wat ik daaruit meenam, is dat ruimtelijke analyse een meer fundamentele plek mag krijgen binnen het sociaal werk. Sociaal werkers zijn goed geplaatst om plekken te lezen en tegenstrijdige perspectieven op te sporen.

‘Wie is er afwezig en waarom?’

Welke normen drukt een ruimte uit? Hoe gedragen personen zich op een bepaalde plek en tijdstip? Wie grijpt in als er normen overtreden worden? Wie is er afwezig en waarom? Veel van de vragen worden nu al gesteld in bepaalde praktijken, bijvoorbeeld in functie van terreinverkenningen, in het straathoekwerk of rond het versterken van aandachtsgebieden in het opbouwwerk.

Samen met hun begrip van de beleving van de mensen waarmee ze werken, maakt deze kennis sociaal werkers tot cruciale bemiddelaars en bruggenbouwers. Ze kunnen gedrag verklaren en perspectieven verdedigen, bondgenoten zoeken en nieuwe openingen creëren. Dat biedt kansen om plekken te hervormen.

Het nut van kleine dingen

Wat me ook opviel is hoe kleine ingrepen een groot verschil kunnen maken. In veel gevallen gaat het erom dat mensen letterlijk een plek krijgen. Samen met jeugdwerkers heroveren jongeren bijvoorbeeld hun plaats in de publieke ruimte door een eigen plekje te knutselen en te beheren. Vaak gaat het om niet meer dan een golfplaten afdak of een zelf beschilderde muur.

‘Minderheden pikken normerende boodschappen sneller op.’

In ander onderzoek maakten jeugdwerkers gebruik van het inzicht dat minderheden op nieuwe plekken veel vaker dan anderen op zoek gaan naar tekens die gevaar of veiligheid aangeven. Vaak merken anderen deze zogenaamde ‘spacial cues’ amper op: het kan gaan om een welkomstbordje, een folder in de moedertaal of een genderneutrale pictogram.

Minderheidsgroepen pikken normerende boodschappen sneller op. Dat biedt kansen om plekken meer inclusief te maken. Het aanbrengen van kleine kentekens kan al volstaan om mensen te laten voelen dat ze welkom zijn, dat er bondgenootschap en erkenning is. Het nodigt hen uit om plek in te nemen.

Speelse allianties

Tot slot botste ik de voorbije jaren ook op succesvolle allianties van een breed scala aan geëngageerden: mensen in een maatschappelijk kwetsbare positie, sociaal werkers, onderzoekers en planners, kunstenaars, theatermakers, ambtenaren, leerkrachten, studenten… Samen zoeken ze naar manieren om de belangen van ondervertegenwoordigde groepen beter in beeld te brengen.

Heel vaak stappen zij daarbij af van platgetreden paden. Niets verbeeldt immers zo goed de dominante logica van publieke ruimtes als acties die daar, zij het maar kort of lichtjes, tegenin gaan.

Of het nu gaat om zonnebaden op de stoep, picknicken in de straten of andere onverwachte invullingen via kunst of tijdelijke bezettingen: abnormaal gebruik van de ruimte stelt tijdelijke, lokale normen op een plek in vraag. Daarmee creëert het openingen voor nieuwe mogelijkheden, en op termijn ook nieuwe normen.

Reacties [1]

  • Shana Sabbe

    Zeer herkenbaar artikel. Binnen ons onderzoekstraject in Rabot-Blaisantvest zijn we op vergelijkbare uitdagingen uitgekomen. Vanuit eCO-CITY (HOGENT) werken we binnen het onderzoeksproject Trans-Form aan kaders om de stad enerzijds leesbaar te maken en anderzijds bij te dragen aan positieve manieren van samen leven in verstedelijkende contexten. Heel fijn artikel om te lezen, zeer herkenbaar.

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.