Professionalisering
Op 1 april 2014 trad het nieuwe Decreet Kinderopvang voor baby’s en peuters in werking. Dit decreet stimuleert onder meer de professionalisering in de gezinsopvang.Gezinsopvang is een specifieke vorm van kinderopvang waarbij een persoon thuis maximaal acht kinderen opvangt. De kinderen leven mee in het gezin van de kinderbegeleider. Gezinsopvang heeft andere wetten en regels dan groepsopvang, de kindercrèches.
Het is de bedoeling dat niemand beroepshalve nog kinderen kan opvangen zonder de nodige vergunningen en zonder een minimale vooropleiding of vorming. Met dit decreet wil de overheid duidelijker inzetten op de kwaliteit van de gezinsopvang.
‘De overheid zet in op kwaliteit.’
De nieuwe regelgeving zal effect hebben op het profiel van de kinderbegeleiders, zoals de nieuwe naam voor onthaalouders luidt. Voor bestaande kinderbegeleiders is er een overgangsregeling.Het nieuwe decreet voorziet een vrijstelling voor de vereiste vorming op basis van ervaring wanneer men tussen 1 april 2009 en 1 april 2014 drie jaar gewerkt heeft als kinderbegeleider in een erkende en kwalitatieve kinderopvang. Wie niet aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoet heeft tijd tot 2024 om de vereiste kwalificatiebewijzen te behalen.
Transformatie
De gezinsopvang ondergaat dus een transformatie. Die veranderingen zullen hun effect hebben op de omvang en de betekenis van de opvang. En tot op heden is die van onmisbare waarde. Momenteel staat de gezinsopvang in voor 44,9% van de voorschoolse opvang in Vlaanderen.Vande Gaer, E. (2013), Het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaamse Gewest, Leuven, Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Men vreest echter voor een structurele daling van het aantal kinderbegeleiders. Dit komt door een aanzienlijk verloop bij de zelfstandige kinderbegeleiders. Bovendien wordt een groep kinderbegeleiders ouder, wat de komende tien jaar voor een grote uitval zal zorgen.
De ongerustheid in het werkveld en bij de ondersteunende diensten neemt toe, vandaar de vraag naar extra maatregelen.
Geen volwaardig statuut
Uit eerder onderzoek bleek al dat de eisen op de werkvloer stijgen, terwijl de toelatingsvoorwaarden om als kinderbegeleider aan de slag te gaan eerder laag zijn.Peeters, J. (2008), The construction of a new profession. A European perspective on professionalism in Early childhood education and care, Amsterdam, SWP.
Kinderbegeleiders genieten sinds 2003 wel van enige sociale bescherming maar hebben geen volwaardig werknemersstatuut. Kinderbegeleiders die aangesloten zijn bij een dienst ontvangen geen loon maar een onkostenvergoeding per dag en per kind. Zij hebben geen recht op werkloosheidsuitkering, vakantiegeld, een dertiende maand of eindejaarspremie.
‘Kinderbegeleiders hebben geen volwaardig statuut.’
Kinderbegeleiders hebben ook weinig doorgroeimogelijkheden. Zowel hun inkomen als de maatschappelijke waardering en status is laag.Cameron, C. and Moss, P. (2007), Care Work in Europe. Current understandings and future directions, London, Routledge.Ondanks de hoge eisen, de lage compensatie en maatschappelijke waardering, kiezen kinderbegeleiders voor de job omdat ze van de dagelijkse activiteit houden.
Vier onderzoeksvragen
In het onderzoek werd een antwoord gezocht op vier onderzoeksvragen. Wie werkt er vandaag als kinderbegeleider? Waarom kiezen kinderbegeleiders voor deze job? Welke ideeën hebben ze over de job? Hoe kijken zij naar de toekomst?
De gegevens werden verzameld via een vragenlijst die verspreid werd bij zoveel mogelijk kinderbegeleiders, zowel de zelfstandigen als de kinderbegeleiders die aangesloten zijn bij een dienst. 760 begeleiders vulden de vragenlijst volledig in, goed voor iets meer dan 10% van het totaal aantal kinderbegeleiders in de Vlaamse gezinsopvang.
De doelgroep van dit onderzoek is weinig bevraagd en dus relatief onbekend. Dit maakt de resultaten des te interessanter. Door de beperkte respons is het echter moeilijk om de resultaten door te trekken naar de totale populatie.
Vooropleiding
De meeste respondenten (43,1%) behaalden als hoogste diploma dat van het secundair onderwijs. 14,3% behaalde een diploma op bachelorniveau. Het percentage met een bachelordiploma ligt lager dan in de oudere leeftijdscategorieën. Dat komt onder meer omdat kinderbegeleiders met een hoger diploma pas op latere leeftijd kiezen voor de job.
‘Meer dan de helft heeft niet het vereiste diploma.’
Meer dan de helft heeft geen diploma waarmee men volgens het nieuwe decreet aan de slag kan als kinderbegeleider. Omdat het aantal jaar ervaring dat men heeft voor een vrijstelling zorgt, kan een groot deel toch aan de slag blijven.
Meer dan 30% van de kinderbegeleiders zonder de nodige ervaring, zijn niet bereid om alsnog het noodzakelijke diploma te behalen. Zij zullen na afloop van de overgangsperiode moeten stoppen.
Het kan toch niet de bedoeling zijn om mensen die voor het decreet al waren gestart uit de sector te zetten omwille van de bepalingen van dat decreet?
Een kinderbegeleider stelt het zo: “Tien jaar mag ik verder werken zonder diploma. Als ik het dan niet heb, moet ik stoppen. Wat is de logica daarvan? Ondertussen heb ik reeds twaalf jaar ervaring, wat volgens mij in deze sector meer waard is dan een diploma!”
Waarom deze job?
Willen werken met kinderen is de voornaamste redenen waarom mensen kiezen voor een job als kinderbegeleider in de gezinsopvang. Jongeren en de kinderbegeleiders die aangaven de job nog langer dan twintig jaar te willen doen, willen hun talenten in het werken met kinderen ontplooien.
‘Eigen interesses en capaciteiten wegen door.’
Kinderbegeleiders geven aan dat de eigen interesses en capaciteiten meer doorwegen bij de keuze voor dit werk dan het belang om thuis te zijn bij de eigen kinderen. Het idee van het moederschapsideaal, waarbij men zich geroepen voelt om de zorg voor de eigen kinderen op te nemen, speelt dus minder.
Wel wachten kinderbegeleiders met de keuze voor de job tot na hun dertigste verjaardag. De leeftijd waarop men vaker kinderen heeft.
Een mogelijke verklaring voor de tegenstelling tussen wat men zelf aangeeft en wat we uit de cijfers afleiden, is de tendens naar meer professionalisering. Iedereen moet een specialist zijn, gedreven en succesvol zijn. Aangeven dat men voor de job kiest om bij de eigen kinderen te zijn, staat haaks op deze professionaliseringstrend.
Toekomstperspectief
Een van de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek is het opvallende cijfer over het aantal jaar dat men nog wil werken als kinderbegeleider.
Bijna één op drie geeft aan binnen de vijf jaar te willen stoppen. 58% wenst binnen de tien jaar te stoppen met de job. Van deze 58% is één op drie jonger dan dertig, en één op drie tussen dertig en veertig jaar oud.
De redenen om te willen stoppen met de job zijn dus al vroeg gekend: de lage financiële compensatie, de gebrekkige sociale bescherming en het lage aanzien.
‘Bijna één op drie wil binnen de vijf jaar stoppen.’
Blijkbaar kiest men niet meteen voor een job in de gezinsopvang wanneer men afstudeert. Negen op tien kinderbegeleiders oefenden eerst een ander beroep uit.
Belang van ervaring
Wat vinden kinderbegeleiders belangrijk om hun werk goed te kunnen doen? Uit het onderzoek blijkt dat ze ervaring op de werkvloer als de belangrijkste leerschool zien. Het hebben van het juiste diploma vinden ze een pak minder belangrijk.
De Amerikaanse onderzoekster Ann Mooney kwam tot dezelfde conclusie.Mooney, A. (2003), ‘What it means to be a Childminder, work or love?’, in Mooney, A. and Statham, J. (Eds.), Family Day Care, International Perspectives on Policy, Practice and Quality, London – Philadelphia, Kingsley Publishers.Zij zegt dat kinderbegeleiders opvoedingservaring belangrijker vinden dan bijscholing.
Hieruit mogen we afleiden dat kinderbegeleiders de vorming zoals die nu vaak wordt gegeven, niet de ideale manier vinden om kennis over het vak door te geven. Een stage lijkt voor hen een betere kennismaking met de gezinsopvang dan het volgen van een cursus.
Geen specifieke studie
Omdat er geen specifieke schoolopleiding bestaat, volgen potentiële kinderbegeleiders eerst een opleiding die voorbereidt op een andere job. Dit gebrek aan opleiding verhoogt de drempel naar de gezinsopvang.
‘Gebrek aan opleiding verhoogt de drempel.’
Als we weten dat de jongere respondenten uit het onderzoek vaker een opleiding volgden die aansluit bij de job, kan een (middelbare) afstudeerrichting die gericht is op de kinder- en gezinsopvang potentiële kinderbegeleiders op weg helpen naar de job.
Dat er geen onderwijsopleiding bestaat, hangt samen met de idee dat kinderopvang om een soort vrijwilligerswerk gaat waarbij men een onkostenvergoeding krijgt in plaats van een loon. Een aanpassing van het ene vraagt dan ook een aanpassing van het andere.
Geen inkomenszekerheid
De stelling die zegt dat men kiest voor de job omwille van de werkzekerheid kreeg in ons onderzoek weinig steun. Ondanks de grote vraag naar kinderopvang, geeft de job immers weinig zekerheid. Ook niet op vlak van inkomen.
Een van de grote klachten, onder meer geformuleerd in de opmerkingen aan het eind van de vragenlijst, is dat kinderbegeleiders geen inkomen hebben als een kind afwezig is. Zelfs met de nieuwe regel: ‘opvang vragen, is opvang betalen’, is men niet zeker van een inkomen.
‘Ondanks de grote vraag is er weinig financiële zekerheid.’
Uit de literatuur blijkt dat kinderbegeleiders vaak met de job stoppen omwille van de lage vergoeding en het onvolwaardig statuut, in combinatie met de vele eisen qua flexibiliteit en ruimtelijke en hygiënische eisen. Ze stoppen niet omdat men de job niet graag doet.
Er moet dringend voor gezorgd worden dat mensen die in de gezinsopvang willen werken, dit kunnen doen zonder daar financieel onder te lijden.
De meeste kinderbegeleiders (meer dan 70%) hebben een partner, en van deze partners hebben meer dan 80% een inkomen uit beroepsarbeid. Dit is belangrijk als tegengewicht voor de financiële onzekerheid. Het is immers veiliger om de job uit te oefenen wanneer twee personen voor het gezinsinkomen zorgen.
Geen gemakkelijke job
Kinderbegeleiders hebben geen gemakkelijke job. Nochtans leeft de idee dat ze thuis huishoudelijk werk kunnen opknappen. In het onderzoek uitten de kinderbegeleiders hierover hun verontwaardiging: “Laat het duidelijk zijn dat het idee van thuis zijn voor het huishouden en ondertussen wat zorgen voor de kinderen volledig fout is.”
‘Het statuut van de job gaat samen met de status.’
In tegenstelling tot wat velen denken, heeft men tijdens de dag geen tijd voor het eigen gezin en huishouden: “Er komt veel werk en planning bij kijken: bedjes opdekken, lakentjes wassen, bavetjes uitwassen, speelgoed af en toe afwassen, zien dat alles in huis is van de winkel voor de kleintjes.”
Het zijn ook lange werkdagen in de gezinsopvang: “Ik werk net zoals een ander en heb tijdens mijn werkuren niet veel tijd voor huishoudelijke taken. Daarbij werk ik 55 uur per week, welke arbeider of bediende doet dat?”
Het statuut van een job gaat in onze samenleving vaak samen met de status. Uit dit onderzoek blijkt dat beide dringend aan actualisatie toe zijn.
Training on the job
De werkvloer is de beste leerschool. Als nieuwe kinderbegeleider in de gezinsopvang zit dit echter niet in het vormingspakket dat het nieuwe decreet opdraagt. Het is nochtans een mooie en goedkope optie om de potentiële kinderbegeleider te laten proeven van het vak.
Het volgen van een opleiding naast de werkuren is voor werkende kinderbegeleiders niet vanzelfsprekend. Persoonlijke begeleiding, hulp en opvolging, ook voor zelfstandige kinderbegeleiders, zou een alternatief zijn voor zij die moeilijk aanwezig kunnen zijn op de modules en vormingen.
Een goed alternatief is een zelfstandige stage met opvolging en begeleiding op de thuiswerkvloer. Dit zou het mogelijk maken voor kinderbegeleiders die voor 1 april 2014 zijn gestart om de job verder uit te oefenen, zonder dat zich moeten vrijmaken voor het volgen van vormingen buitenshuis op voor hen moeilijke uren.
Pleidooi
De toekomst van de gezinsopvang staat of valt met een volwaardig werknemersstatuut en een volwaardig loon. Alleen dit kan de nodige zekerheid bieden.
Het zou de blik van de samenleving in positieve zin veranderen, het maakt de uitoefening van de job draaglijk en aantrekkelijker. Het moet op termijn zorgen voor een groter aanbod aan opvangplaatsen voor baby’s en peuters. Want daar blijft grote vraag naar.Deze bijdrage is gebaseerd op de masterproef van Laurence Vanhee aan de Universiteit Gent. Ze voerde hiervoor een onderzoek uit bij kinderbegeleiders in de gezinsopvang onder begeleiding van Prof. Dr. Michel Vandenbroeck en in samenwerking met het VBJK.
Reacties [1]
Wil je informatie vanuit onze VZW IN-Z, http://www.in-z.be , in de sociale economie?
Wat denk je van onze organisatie IN-Zetje in Beringen
http://www.in-z.be/uploads/folder_inzetje_201410_1.pdf
en het initiatief Brede School in Sint-Truiden
http://www.in-z.be/uploads/folder_brede_school_socialeeconomie_2014_11_05.pdf
waar elke medewerker een bediendecontract heeft?
Vriendelijke groet
Paul Verachtert
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies