Geloof niet in snelle tips
Publieksbereik krijgt soms een nauwe invulling. Participeren wordt herleid tot deelnemen aan het bestaande aanbod. Acties om drempels te verlagen, beperken zich tot de betaalbaarheid van het aanbod. Toegankelijkheid verhogen is vooral een kwestie van marketing en communicatie. En de focus ligt op concrete werkvormen en technieken.
Zo’n aanpak kan haar vruchten afwerpen, maar toch blijft het wringen. Sommige groepen blijven buiten bereik, de resultaten zijn te vaak vluchtig, fragmentair en weinig duurzaam.
‘Participatie draait om diepgaande processen.’
Participatie draait om langlopende, diepgaande processen en engagementen. Het gaat over menselijk contact, oprechte interesse en het opbouwen van vertrouwen. Dat lijkt misschien hopeloos ouderwets in deze tijden van efficiënte bedrijfsvoering en quick wins. Maar het is een aanpak die duurzame resultaten oplevert.
Je investeert in een vruchtbare voedingsbodem voor stevige participatie, in plaats van in frêle plantjes die je kunstmatig opkweekt maar die snel uitbloeien of verpieteren als de impulssubsidie opdroogt.
Neem tijd en ruimte
Moeilijk bereikbare groepen bestaan niet. Er zijn wel moeilijk bereikbare organisaties. Als je toenadering zoekt tot bepaalde doelgroepen en langsgaat bij de organisaties die ze zelf oprichten of waar ze zich welkom voelen, dan word je in de regel open en gastvrij ontvangen.
Soms zijn er mensen die hun stekels opzetten of testen of je het wel goed meent. Maar als je op een authentieke manier contact legt, laten ook zij hun wantrouwen varen.
De sleutel is tijd en ruimte nemen. Verlaat je comfortabele werkomgeving. Zoek zelf actief contact met de mensen die je wil bereiken. Eventueel met de hulp van tussenpersonen.
Theatermaker Stefan Perceval verwoordt het mooi op zijn blog: “Cultuurhuizen zoeken naarstig naar mensen die ‘nog nooit naar theater geweest zijn’. Vanop een wolkje laten ze hun advertentie met deze oproep naar beneden dwarrelen in de hoop dat mensen die nog nooit naar theater zijn geweest zich openbaren. Zou het bij de cultuurhuizen al zijn opgekomen dat ze binnen en vooral buiten hun bureeltijd de straat op moeten en mensen aanspreken en deel laten zijn van hun organigram onder het vakje ‘mens’ of ‘arme sloeber’?”
Het aanbod stuurt
Veel toenaderingspogingen worden nog sterk gestuurd vanuit het bestaande aanbod. Dat aanbod is het referentiepunt voor praktijkwerkers, bestuurders en beleidsmakers.
Bepaalde kenmerken van je organisatie kunnen een drempel vormen. Daar bestaat intussen een brede consensus over. Naast de kostprijs gaat het dan bijvoorbeeld over het vervoer naar de activiteit, de momenten waarop het aanbod beschikbaar is, de inschrijvingsvoorwaarden of de aankoop van materiaal.
Dat de inhoudelijke kern van het aanbod niet voor iedereen even bruikbaar en betekenisvol is, vinden veel organisatoren moeilijker om te begrijpen. Wie zijn vrije tijd wijdt aan een bepaald aanbod of er zelfs zijn beroep van heeft gemaakt, is zelf fan natuurlijk.
‘Het bestaande aanbod stuurt ons.’
Voor veel medewerkers is vraagsturing de leidraad. Toch stellen we in de praktijk vast dat het bestaande aanbod ons stuurt. Gewoontes, dieperliggende overtuigingen en vooroordelen kleuren de bril waarmee mensen kijken naar de participatie aan hun aanbod.
De inhoudelijke kern van dat aanbod staat voor organisatoren niet ter discussie. In die mate zelfs dat ze zich maar moeilijk kunnen inbeelden dat hun aanbod voor andere mensen een andere waarde en betekenis kan hebben.
Plaats je aanbod tussen haakjes
Toch is een cruciaal element van een diverser publieksbereik volgens ons dat je je eigen aanbod en verwachtingen tussen haakjes plaatst. Luister oprecht naar de noden, de behoeften, de verwachtingen en de verzuchtingen van de mensen die je wil bereiken. Draai dus de gangbare redenering om: vraag wat jij kan betekenen voor wie je nog niet bereikt.
Zo ontdek je welke plaats jeugdwerk, cultuur of sport kan innemen in hun leven. Of welke kleur en betekenis het krijgt vanuit hun beleving. En welke noden het helpt lenigen: ontmoeting, zelfwaarde, empowerment, erkenning, een nieuwe kans of een sterkere uitdaging. Van daaruit kan je verbinding zoeken tussen je aanbod en de verwachtingen van de deelnemers die je wil bereiken.
‘Luister naar de noden van wie je wil bereiken.’
Zo stelde de Gentse circusschool ‘Circusplaneet’ enkele jaren geleden vast dat ze een wit, middenklasse eilandje vormde in de kansarme en superdiverse wijk Brugse Poort. Medewerkers van de Circusplaneet trokken met kleine projecten de wijk in en bouwden het netwerk van de circusschool uit. Ze organiseerden een buurtcircusfestival ‘Brugse Poort in Vuur en Vlam’.
Gaandeweg ontdekte de Circusplaneet dat haar circusaanbod niet aansloeg bij de jongeren uit de buurt. In plaats van elke week een andere techniek te oefenen, wilden deze kinderen en jongeren één techniek goed onder de knie krijgen. Dit was belangrijk voor hen. Niet alleen om een succeservaring te kunnen voelen maar ook om hun ouders en omgeving te overtuigen met tastbare resultaten.
Dit leidde tot een belangrijke aanpassing van het bestaande aanbod. Ondertussen verhuisde de Circusplaneet naar een andere Gentse wijk en groeide de buurtwerking uit tot een essentieel onderdeel van de circusschool.Een van de drijvende krachten achter de transitie, Steven Desanghere, schreef zijn manier van werken uit in een toegankelijke brochure.
Zijn deelnemers klanten of burgers?
Of een organisatie haar aanbod mee ter discussie stelt, hangt sterk af van haar kijk op haar rol in de samenleving. Steeds vaker hanteren aanbieders van jeugdwerk, cultuur en sport een cliëntperspectief. Hun aanbod is een consumptiegoed en de deelnemer een consument.
Het is vervolgens de persoonlijke keuze van de potentiële klant om gebruik van te maken van het aanbod. Organisatoren die hiervan overtuigd zijn, tonen weinig openheid om hun aanbod in vraag te stellen.
‘Het aanbod is deel van een collectief goed.’
Tegenover dit consumentenperspectief staat een fundamenteel andere benadering: een burgerschapsperspectief. In deze visie is het aanbod een onderdeel van een collectief goed. Er is een grotere openheid om het bestaande aanbod in vraag te stellen omdat de gemeenschap, in al haar diversiteit, mede-eigenaar is.
Wanneer groepen van burgers niet participeren of zich onvoldoende in het bestaande aanbod kunnen herkennen, is er een democratisch probleem. De collectieve goederen blijken namelijk slechts bruikbaar voor een beperkt deel van de bevolking.
Het aanbod is niet neutraal en kan ter discussie gesteld worden. Het wordt telkens opnieuw vormgegeven en vertrekt van vragen als: Hoe kunnen we als samenleving kinderen en jongeren ondersteunen in hun ontwikkeling? Hoe delen we waarden en betekenis? Hoe ondersteunen we een gezonde levensstijl?
Interpretaties van participatie
Ook over participatie zelf zijn er erg uiteenlopende interpretaties. Je kan de manier waarop organisaties kijken naar participatie op een continuüm plaatsen met twee grote tegenpolen. Aan de ene kant zie je een functionele en instrumentele kijk op participatie. Die aanpak gebruikt participatie om het bestaande aanbod aan te passen aan de smaken en interesses van het nieuwe publiek.
De organisatie bepaalt, vaak onbewust, aan welke aspecten van de werking er mag gesleuteld worden. Ze gaat ervan uit dat ze een synthese kan vinden tussen het bestaande aanbod en de nieuwe verwachtingen. Ze verwacht dat nieuwe deelnemers zich geleidelijk inwerken in de organisatie en verleent steeds meer inspraak naarmate de kennis, ervaring en verantwoordelijkheid van de nieuwe gebruiker toeneemt.
‘Participatie is een proces zonder einde.’
Aan de andere kant van het continuüm beschouw je participatie als een waarde op zich en een proces zonder einde. De organisatie houdt er rekening mee dat er meningsverschillen en conflicten zullen ontstaan en stelt ook de eigen organisatie mee ter discussie. Participatie is bovendien onvoorwaardelijk en onmiddellijk. Iedereen kan van bij het begin een waardevolle inbreng doen. Participatie is dan iets van elke dag en niet alleen iets van een specifiek traject of evenement.Dēmos laat in een artikelenreeks op hun website ‘Het DNA van participatie’ dergelijke cultuurpraktijken aan het woord. Hun blogreeks sociaal-sportieve praktijken belicht deze evolutie binnen de sport.
Naargelang je visie op je eigen aanbod en op participatie, zal je, soms onbewust, bepaalde keuzes maken en bepaalde mogelijkheden al dan niet aanbieden. Bij het begin maar ook tijdens een participatietraject is een stevige zelfreflectie aangewezen.Het Kenniscentrum Kinderrechten ontwikkelde een instrument voor zelfreflectie bij de beleidsparticipatie van kinderen en jongeren.
Stappenplan
Weten waarom is belangrijker dan weten hoe. Maar eenmaal je uitgangspunten en je vertrekpunt duidelijk zijn, ben je natuurlijk wel toe aan de hoe-vraag. Demos ontwikkelde hiervoor de LCD-toolkit, een stappenplan voor een participatieve manier van werken.
‘Demos ontwikkelde een stappenplan.’
De LCD-toolkit bestaat uit drie fasen: luisteren, creëren en doen. Bij elke fase zijn er een aantal specifieke stappen die ervoor zorgen dat je afwisselend breed gaat in je denken en versmalt naar concrete thema’s, inzichten, uitdagingen en ideeën.
De methode mixt inzichten uit de sociale sector en de creatieve sector. In ons vormingstraject Ruimte maken leren we organisaties met deze methode werken. Wie specifiek met kinderen en jongeren in een kwetsbare positie wil werken, vindt hier bruikbare werkvormen.
Drempels verlagen is een goed begin
Met een participatieve bril kijk je anders naar de acties die jouw organisatie opzet om de toegankelijkheid te verhogen. Het wegwerken van drempels is een essentiële voorwaarde om tot participatie te komen. Maar daar mag het niet eindigen.
De drempels waarop je stuit, zeggen iets over hoe onze samenleving in elkaar zit. Met je acties om de toegankelijkheid te verhogen, probeer je de steken die de samenleving laat vallen, op te rapen. Door korting aan te bieden, compenseer je het beperkte budget van mensen in armoede. Door een extra introductie te geven, verhoog je de sociale en culturele competenties.
‘Het mag niet eindigen bij wegwerken van drempels.’
Maar zo hou je wel de bestaande norm in stand. Voor diegenen die niet zomaar aan die norm willen of kunnen voldoen, bevestigt het participatiebeleid de gehanteerde norm van de samenleving. Niet deelnemen is dan een tekort bij de participant dat de organisatie moet wegwerken. In plaats van een wake-up call voor een diepgaande zelfreflectie over vanzelfsprekendheden en ongeschreven normen en verwachtingen.
Drempels verlagen, moet leiden naar een openheid voor andere leefwerelden, culturen en levensstijlen. We zijn allemaal efficiënt opgeleide professionals die helemaal thuis zijn in onze sector. Dit leidt tot homogeniteit in ons denken en doen. Dat voelt voor buitenstaanders vaak aan als een ommuurde stad. Om die vanzelfsprekendheden tegen te gaan, vormt het verlagen van drempels de eerste stap naar een verdere dialoog tussen vraag en aanbod en tussen aanbieders onderling.
Ruimte voor participatie
Niet elke potentiële nieuwe deelnemer wil daarom meteen je hele werking omgooien. Sommigen zullen net willen opgaan in je werking, er meer toe behoren. Het gaat er om dat ze willen, mogen en kunnen meewerken én tegenwerken.
Uiteindelijk krijg je de participatie waar je zelf ruimte voor maakt. Een omgeving die weinig inspraak toelaat, kan prima matchen met wie weinig nood voelt aan inspraak, maar botst met wie wel inspraak wenst. Omgekeerd kan een omgeving met veel openheid en inspraak goed werken voor wie daarnaar op zoek is, maar minder voor wie veiligheid, geborgenheid en structuur zoekt.
‘Niet iedereen wil je hele werking omgooien.’
Concreet zien we bij potentiële deelnemers een aantal drijfveren voor participatie. Uit het onderzoek naar de functie participatie in het Kunstendecreet, kwamen vijf sterke drijfveren bovendrijven: deelnemen, leren, meewerken, tegenwerken en mee beslissen.
Platte participatieladder
Parallel aan deze drijfveren zien we de dat organisaties verschillende participatiemogelijkheden aanbieden. We zetten deze uit op een continuüm van deelnemen tot deelhebben. Verwijzend naar de participatieladder van Hart spreekt Demos over de platte ladder.
De reden om de ladder plat te leggen, is dat we geen hiërarchisch onderscheid maken tussen de verschillende participatiemogelijkheden die organisaties bieden. Die mogelijkheden namelijk sluiten telkens aan bij bepaalde drijfveren van burgers.
‘We willen geen onderscheid maken tussen participatiemogelijkheden.’
Organisaties die beperkte of specifieke participatiekansen bieden, vinden weerklank bij burgers die zich daarin terugvinden. Hoe breder het pallet aan mogelijkheden je aanbiedt, hoe breder het pallet aan drijfveren en burgers je kan bereiken en betrekken. Op die manier willen we alle stappen die organisaties zetten erkennen en waarderen.
Zie jezelf als een stuk van de puzzel
Maar het is ons niet om het even. Als organisaties en sectoren systematisch bepaalde participatiekansen niet bieden aan bepaalde groepen van potentiële gebruikers, dan spreken we van een democratisch deficit.
Daarmee willen we het oplossen van dit deficit niet volledig op de schouders leggen van de bestaande organisaties en het bestaande aanbod. Het staat organisaties in grote mate vrij om volgens hun missie en visie eigen grenzen en uitgangspunten te bepalen. Veel organisaties in de vrije tijd draaien op vrijwilligers, met weinig financiële middelen en soms veel zorgen aan hun hoofd.
We zien het wel als een rol voor de overheid om er in naam van de gemeenschap over te waken dat een breed pallet aan participatiemogelijkheden gegarandeerd blijft. En dat jeugdwerk, cultuur en sport ten goede komen van iedereen.
‘De overheid neemt de regie op.’
De overheid hanteert hiervoor een helikopterperspectief, neemt de regie op en zet haar beleidsinstrumenten in. Idealiter verbindt de overheid verschillende aanbieders in een netwerk en komt ze tot een gedeelde betrokkenheid. Dat mondt uit in een aanbod dat steeds beter tegemoetkomt aan de diversiteit aan omstandigheden waarin burgers leven.
Zo’n kader waardeert de inspanningen van organisaties om een diverser publiek te bereiken, plaatst deze in een ruimer geheel en maakt er een gedeelde verantwoordelijkheid van. Organisaties die zich in zo’n dynamiek inschakelen, verliezen misschien een stuk autonomie, maar winnen aan draagkracht.
Op je eentje een diverser publiek bereiken is nu eenmaal een pak moeilijker dan in een samenwerkingsverband met anderen. En wie op zijn eigen grenzen botst, kan nog steeds plaats maken voor andere actoren in het veld en hun positie helpen versterken. Ook dat is participatief werken en zorgt onrechtstreeks voor een diverser publieksbereik op lokaal of sectorniveau.
Reacties [1]
Knap artikel. Ik mis toch nog 1 belangrijk thema en dat is: prospectie. Op zoek gaan, mensen vinden die jou moeilijk kunnen bereiken. Moeilijk bereikbare mensen zijn veeleer mensen die voor jou misschien moeilijk te vinden zijn. Hiervoor dien je je eigen comfortzone te verlaten en letterlijk onbekend terrein te gaan verkennen, bruggen en vlotten bouwen daar waar het water voor de andere te diep is.
Zeker lezen
Aan Bart De Wever, de leider van het land
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies