Veel breuklijnen
De jeugdhulp in Vlaanderen kent een lange geschiedenis en is daardoor rijk aan ervaring, kennis en knowhow. Dat is goed nieuws.
‘Continuïteit wordt te vaak herleid tot het naadloos op elkaar aansluiten van diensten en modules.’
Toch is de jeugdhulp geen statig monument, opgetrokken uit onverwoestbare natuursteen. Het is een huis dat voortdurend verbouwd wordt. Continuïteit in hulpverlening is een van de fundamenten van dat huis, maar dit fundament vertoont barsten en scheuren.
Want gaat het over continuïteit in jeugdhulptrajecten, dan gaat het meestal over een gebrek daaraan: kinderen die van voorziening moeten veranderen omdat ze ‘onhandelbaar’ zijn of een diagnose kregen waarvoor er in de voorziening geen expertise is. Er zijn ook begeleiders die uitvallen of van werk veranderen, waardoor jongeren telkens een nieuwe band met ‘vreemden’ moeten opbouwen. En er is hulpverlening die beperkt is in tijd, en dus vroeg of laat ook moet aflopen.
Onder die breuklijnen liggen de verschillende differentiaties die de jeugdhulp rijk is: tussen vrijwillige en gedwongen jeugdhulp, tussen rechtstreeks toegankelijke en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, tussen ambulante en residentiële zorg, tussen een gemoduleerd en een flexibel hulpaanbod…
Turbostart
Het debat over continuïteit in de jeugdhulp is geen technische discussie. Integendeel, het raakt de kern van de jeugdhulp. Continuïteit gaat immers over hoe we jongeren en gezinnen best ondersteunen.
Omdat continuïteit zo belangrijk is, richtte het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) West-Vlaanderen er een werkgroep rond op. Meteen werden eigen accenten gelegd.Deze denkoefening werd geïnspireerd door het doctoraat van Jan Naert. Meer lezen kan hier: Naert, J., Stevens, C., Roose, R., en Vanderplasschen, W. (2017), ‘Continuïteit in het hulpverleningstraject: interpretatief onderzoek naar de beleving van jongeren in de jeugdhulp‘, Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 56(3-4), 55-70.
Continuïteit wordt nog te vaak herleid tot het naadloos op elkaar aansluiten van diensten en modules. Veel minder gaat het over de relaties die jongeren en gezinnen opbouwen met hulpverleners. En nog verder onder de radar: de (her)opbouw van relaties van jongeren met hun natuurlijk context zoals familie, vrienden of vertrouwenspersonen. Nochtans is dat de continuïteit waar kinderen, jongeren en hun context het meeste belang aan hechten. Met het IROJ namen we die agenda over: in onze focus staat relationele continuïteit voorop.
Om die relationele continuïteit in beeld te brengen, ontwikkelden we ‘de relatietest’. Dat werd meteen onze methodische gids. De relatietest is een checklist en daagt organisaties uit om kritisch en creatief te reflecteren over de relaties die kinderen, jongeren, ouders, hun sociaal netwerk, hulpverleners en directies met elkaar aangaan.
Ambitieuze dromen
We zijn ambitieus in de relationele continuïteit die we als werkgroep vooropstellen. We hebben ons dan ook uitgesproken over wat die continuïteit concreet betekent voor een begeleider.
‘Verbreek als hulpverlener zelf nooit de relatie met het kind, de jongere of ouder.’
Verbreek als hulpverlener zelf nooit de relatie met het kind, de jongere of ouder. Evenmin doe je hen de relaties met hun natuurlijk netwerk verbreken.
Als de cliënt de hulpverleningsrelatie verbreekt, beschouw dit dan nooit als een definitieve, onomkeerbare keuze. Het is eerder een ‘on hold’ zetten van de samenwerking. Werk alles wat tot een breuk kan leiden weg: het eigen handelen, de organisatiestructuur en -cultuur, sectorale en intersectorale protocollen, modules, huishoudelijke reglementen en wetgeving.
Zet maximaal in op een participatieve basishouding. Hier ligt de basis van relationele continuïteit.
Ankerpunten voor begeleiders
Die relationele continuïteit klinkt mooi, maar is in de praktijk niet evident. Hoe voorkomen we dat dit blijft hangen in dromen en wensen? We formuleerden een rits ankerpunten voor begeleiders, organisaties en overheid.
Spreek met jongeren, niet over jongeren. Laat de regie bij het gezin. Heb oog voor wat kinderen zeggen of niet zeggen. Laat het netwerk mee zoeken naar haalbare oplossingen. Werk op tempo van het gezin.
‘Spreek met jongeren, niet over jongeren.’
Neem tijd en zoek tempo. Soms is de tijd die afgebakend wordt binnen modules en protocollen onvoldoende om impact te hebben. Vaak komen hulpverleners hierdoor in een positie waarbij ze kinderen en jongeren moeten forceren of noodgedwongen loslaten.
Kijk vanuit een integraal perspectief naar de problematiek en de leefwereld van het gezin, met aandacht voor verschillende levensdomeinen zoals school, vrije tijd, werk, wonen, geld en gezondheid. Besteed aandacht aan het ruimere netwerk naast en rond het gezin. Schakel basisvoorzieningen mee in als bijkomende ondersteuningsmogelijkheden: inloophuizen, schoolinternaten, buurt- en jeugdwerk, sociale huisvesting…
Betrouwbaar en bereikbaar
Zorg voor een goede toegang tot het aanbod dat bekend, betrouwbaar, bereikbaar en beschikbaar is voor wie het ontwikkeld en georganiseerd wordt. Blijf zoeken naar nieuwe (digitale) en creatieve manieren om de communicatie te bevorderen.
Durf kiezen voor een aanklampende houding. In de jeugdhulp is er niet altijd consensus over wat nodig is voor het welzijn van de kinderen. Hulpverleners formuleren andere verwachtingen dan ouders, of stellen verschillende vormen van hulp voor. Er ontstaat een spanningsveld over hoe het verder moet. Alle partijen zetten hun overtuigingskracht in. Een professionele hulpverlener heeft de opdracht om hierover in debat te blijven gaan. Het blijft zijn verantwoordelijkheid om oplossingen te formuleren.
Buiten lijntjes kleuren
Werk aan een kader dat houvast biedt. Om de relatie met kinderen, jongeren en hun ouders centraal te zetten, moeten hulpverleners vaak buiten de lijntjes kleuren. Hulpverleners twijfelen hoe ver ze mogen gaan, hoe beschikbaar of hoe kwetsbaar ze willen zijn.
‘Afvinklijsten en protocollen zorgen voor minder houvast dan een zingevingskader.’
Ze stellen zich vragen bij de menselijkheid van hun werk en de herbergzaamheid van hun organisatie. Begeleiders stellen ook vast dat niet alle collega’s dezelfde antwoorden formuleren. Hier zorgen afvinklijsten, protocollen en regels voor minder houvast dan een ruim zingevings- en kwaliteitskader op niveau van de hele organisatie.
Maak als sociale professional maximaal gebruik van je discretionaire ruimte. Een hulpverlener is het best geplaatst om in te schatten wat de noden en vragen zijn van het gezin en hoe we daar het best op antwoorden. Maar tussen iets willen doen en iets kunnen doen, staan vaak praktische en vooral veel administratieve bezwaren. Een hulpverlener zoekt dan ook in het belang van het gezin de grenzen op van het haalbare, engageert zich in samenwerkingsverbanden voor het hoogst bereikbare en realiseert zich dat richtlijnen en instructies niet tot immobiliteit mogen leiden maar voor dynamiek moeten zorgen.
Breuken zijn nooit helemaal uit te sluiten
Indien nodig, noodzakelijk of onvermijdelijk: zorg voor een warme overdracht. Breuken in de hulpverlening zijn nooit helemaal uit te sluiten. De leeftijd van de jongere kan ervoor zorgen dat een zorgaanbod niet langer beschikbaar is. Een verandering van woonplaats kan ervoor zorgen dat er een gelijksoortige dienstverlening uit een andere stad moet worden ingeschakeld.
‘Mensen worden liever toegeleid dan doorverwezen.’
Doorverwijzen is een dagelijkse bezigheid in een steeds veranderend landschap. Elke hulpverlener is een goede gids die ervoor zorgt dat mensen de weg niet kwijt geraken en de moed verliezen. Het omgaan met vragen die niet bestemd zijn voor jou of jouw organisatie, gebeurt zo zorgvuldig mogelijk. Van hulpverleners wordt verwacht dat ze hulpvragers voldoende informeren en begeleiden zodat de overgang van de ene dienst naar de andere op een vlotte, aangename en respectvolle manier gebeurt. Mensen worden liever toegeleid dan doorverwezen.
Nazorg: wanneer het gezin of de jongere terug op eigen kracht verder moet, blijft het belangrijk om na te gaan of ze het wel redden, of er kleine bijsturingen moeten gebeuren. Het is wenselijk om dat vooraf te bespreken zonder hierbij loze beloftes te maken. Binnen organisaties zijn afspraken hierover nuttig en nodig om de last van het haalbare te kunnen blijven delen.
Huiswerk voor organisaties
Jongeren en hun context schenken klare wijn: wat hen het meest vooruit helpt, is de relatie die ze kunnen, mogen of durven aangaan met een hulpverlener. Vervolgens is het aan organisaties om dat mogelijk te maken.
‘Laten we gezinnen en jongeren mee beslissen over hun traject?’
Directies hebben nog huiswerk om binnen hun organisatie een visie op relationele continuïteit te ontwikkelen. Het wordt een belangrijke oefening om relationele breuklijnen in de eigen organisatie onder de loep te nemen. Laten we gezinnen en jongeren mee beslissen over hun traject? Krijgen kinderen, jongeren en medewerkers hulp om in relatie te gaan met elkaar? Mogen medewerkers zich vormen in relationele nabijheid? Krijgt het thema een plek in lerende netwerken?
Samen de mouwen opstropen
Ook de overheid moet een gelijkaardig proces lopen. Voorziet zij middelen en mogelijkheden om relationele zorg te verlenen en hulp te bieden? Stemt ze wetten die dit ondersteunen? Vraagt ze verantwoording die hiermee rekening houdt? Waar kan de overheid structurele samenwerking nog meer stimuleren zodat over organisaties heen breuken kunnen voorkomen worden?
Maakt de overheid eindelijk mogelijk dat er autonome ‘rode draad begeleiders’ het traject van de jongere doorheen de jeugdhulpverlening volgen? Een trajectbegeleider waarop jongeren kunnen terugvallen, in welke leef- of hulpverleningscontext ze zich ook bevinden? ‘Vroeg en Nabij’ , het nieuwe beleidsplan voor de ondersteuning van kinderen, jongeren en gezinnen, stemt ons meer dan hoopvol: relationele continuïteit wordt naar voor geschoven als één van de speerpunten.
Om succesvol te zijn in relationeel werken is een jeugdhulpverlener afhankelijk van het beleid van de overheid en zijn organisatie. Het ene niveau kan niet zonder het ander. Laat ons samen de mouwen opstropen, de neuzen in dezelfde richting krijgen en kinderen, jongeren en hun ouders het roer van hun leven in eigen handen geven.
Reacties [4]
Dank voor de focus hierop!
Duurzame relaties aangaan na 18j gaat niet vanzelf, dat moet voorgeleefd worden. Ook binnen jeugdhulp, zéker binnen jeugdhulp. Die verbinding kan zo helend zijn…! Een uitdaging voor overheid, organisaties en voor elke individuele zorgverlener!
Bij Fier, Levell en Sterck Huis zijn succesvolle werkgroepen ‘Stop de caroussel’ geformeerd om doorplaatsingen te voorkomen.
Als ex-jongere-in-de-hulpverlening zou ik zo graag terug contact hebben met de sociaal werkster die mij begeleidde … OikondeBrugge … Ik ken haar naam nog Caroline Blomme … ze is intussen gepensioneerd en helaas weduwe.
Ik zou haar graag via deze weg laten weten dat ik het intussen wel red.
Enige is, dat ik haar goedkeuring zou willen. Ik zou willen dat ze fier op mij is …
Mocht iemand Caroline Blomme kennen … laat haar aub weten dat ik haar al jaren zoek. Via mijn alleenstaande pleegmoeder kan je contact opnemen. Caroline zal wel weten wie ik ben … (De meid die je opbelde toen mijn pleegbroer helaas overleed …)
Is dit niet het doctoraat van Jan Naert?
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies