Perspectief 2020
In 2010 kwam in Vlaanderen het Perspectiefplan 2020 tot stand. Dit plan staat in de eerste plaats voor een paradigma-omslag waarbij het de bedoeling is dat mensen met een beperking of vermoeden van een beperking meer regie over hun leven in handen krijgen.
‘De klemtoon ligt op persoonlijke autonomie.’
Het burgerschapsparadigma met als belangrijkste uitgangspunt ‘kwaliteit van leven’ staat centraal. Het is een sociaal model waarbij de klemtoon ligt op mogelijkheden, persoonlijke autonomie en sociale solidariteit.
Ontwikkelingen in de hulpverlening voor mensen met een beperking zouden voortaan ‘vermaatschappelijking’ en ‘vraagsturing’ als leidraad meekrijgen.
Die keuze voor vermaatschappelijking werd een sectoroverschrijdend verhaal. Deze principes gelden immers als uitgangspunten in de manier waarop de hele zorg in Vlaanderen wordt georganiseerd en aangestuurd. Ook binnen de ouderenzorg, jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg wordt gewerkt aan vermaatschappelijking.Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin (2012), Integrale Zorg en Ondersteuning in Vlaanderen – visienota, Brussel, SAR WGG.
What’s in a name?
Vermaatschappelijking staat voor het recht om als volwaardig lid deel uit te maken van de samenleving ongeacht leeftijd, gender, afkomst of beperking.
Het is een loskomen van het denken in hokjes en doelgroepen. Iedereen heeft het recht om zijn eigen leven vorm te geven zoals ook iedereen onze samenleving iets te bieden heeft. We kunnen immers niet meer omheen de bestaande diversiteit.
Om dit te kunnen realiseren zal de zorg moeten vermaatschappelijken en zal ondersteuning dus zoveel mogelijk ingebed moeten zijn in die samenleving. Daarbij vertrekken we van de regel ‘zo gewoon waar mogelijk’ via zelfzorg, mantelzorg en informele zorg. Wat niet wil zeggen dat mensen die ondersteuningsbronnen eerst volledig moeten uitputten.
Daar waar mensen aangeven nood te hebben aan professionele hulp dient die ‘ondersteunend’ en niet ‘in de plaats van’ ingezet te worden. Er wordt in dit ondersteuningsbeleid veel belang gehecht aan de netwerken van mensen.
Vraagsturing
Vraagsturing betekent volgens Perspectief 2020 in eerste instantie dat gebruikers kunnen beschikken over alle noodzakelijke informatie omtrent mogelijke ondersteuningsvormen, op alle levensdomeinen, zodat ze zelf kunnen beslissen welke ondersteuning ze wensen.
Ook heeft elke persoon met een (vermoeden van) beperking recht op een proces van vraagverheldering, dat zijn neerslag vindt in een ondersteuningsplan. Als Dienst Ondersteuningsplan maken wij samen met de persoon met een beperking en zijn omgeving zo’n plan op.
Het is de bedoeling dat gebruikers met dat plan sterker staan om bij zorgaanbieders een individuele dienstverleningsovereenkomst af te sluiten. De hulpverlening aan personen met een beperking wordt immers persoonsvolgend om de vraagsturing zo goed mogelijk te faciliteren.
Integrale jeugdhulp
Op 1 maart 2014 ging integrale jeugdhulp van start, een mijlpaal in de recente geschiedenis van de Vlaamse jeugdhulpverlening.
‘Het accent ligt nog steeds op het aanpakken van problemen.’
De doelstellingen van integrale jeugdhulp waren veelbelovend en sluiten ook aan bij Perspectief 2020. Zo staat het in het Decreet Integrale Jeugdhulp: “Vermaatschappelijking van de jeugdhulp, tijdige toegang tot en continuïteit in de jeugdhulp waarborgen, gepast omgaan met verontrusting en crisisjeugdhulp aanbieden. De hulpverlening dient te vertrekken vanuit de krachten van minderjarigen en hun omgeving. Zij participeren op volwaardige wijze aan het gesprek over hun hulpverlening”.
Kloof
Vandaag, na meer dan vier jaar integrale jeugdhulp, moeten wij echter vaststellen dat er tussen de achterliggende visie en de concrete uitwerking een kloof gaapt.
Daar waar bij de uitwerking van het ondersteuningsbeleid voor mensen met een beperking vermaatschappelijking en meer vraagsturing centraal staan, blijft het accent binnen de jeugdhulp nog altijd liggen op ‘bescherming’ en het aanpakken van ‘problemen’.
Met integrale jeugdhulp is er wel gepoogd om de achterliggende visie te vertalen, maar tegelijkertijd trekt men onvoldoende de kaart van vernieuwing. De principes zijn nog te veel een vertaling van het oude paradigma met betrekking tot handelingsplannen en vraagverduidelijking.
De inhoud wordt nog sterk gekleurd door het medische en functionele denkkader: men peilt naar een diagnose of het functioneren op vlak van communicatie, mobiliteit, intelligentie, gedrag, zelfredzaamheid… Van daaruit vertrekt men om te bepalen wat de noden zijn.
Inclusief burgerschap
Nochtans zou de praktijk in de jeugdhulp een uiting moeten zijn van de achterliggende visie van het decreet: volwaardig burgerschap, inclusie en vermaatschappelijking van de zorg.
‘Het is een keuze om mensen minder afhankelijk te maken van professionals.’
Vertaald naar de minderjarige en zijn natuurlijk netwerk zou dit betekenen dat zo optimaal mogelijk de regie over het eigen leven in hun handen gegeven wordt.Vandenlanotte, G. (2015), Interne nota vanuit Lus vzw en de Diensten Ondersteuningsplan m.b.t. de vereenvoudiging van het A-doc, 20 december 2015.
De wensen, verwachtingen, persoonlijke voorkeuren en keuzes van de minderjarige en de direct betrokkenen horen in alle stappen de leidraad te zijn. Er wordt gestreefd naar empowerment, naar het sterker maken van de persoon en zijn natuurlijk netwerk. Dat is ook een keuze om mensen minder afhankelijk te maken van professionals.
De uiteindelijke ondersteuning die een minderjarige en zijn netwerk krijgt is het resultaat van een proces dat doorlopen werd met alle betrokkenen. Daarbij moet er meer verbindend gewerkt worden. Verbindingen leggen tussen de minderjarige en zijn ruimer netwerk en – indien aanwezig – de betrokken professionelen uit andere diensten is cruciaal.
Ook moet er gezocht worden naar oplossingen in de lokale omgeving, zodat de minderjarige ingebed blijft in zijn eigen netwerk en omgeving, wat bijdraagt aan zijn sociaal kapitaal.
Waar is de eigen regie?
Dat is de theorie. In de praktijk ervaren wij als Dienst Ondersteuningsplan Oost-Vlaanderen echter een pak knelpunten.
‘Veel hulpverleners hebben een beschermende reflex.’
De regie in handen leggen van de minderjarige en zijn natuurlijk netwerk staat haaks op de beschermende reflex van veel jeugdhulpverleners, die vanuit goede bedoelingen de neiging hebben om te gaan overnemen.
Het meest opvallende voorbeeld hiervan is dat een aanvraag bij de ‘toegangspoort’ van integrale jeugdhulp enkel ingediend kan worden door een hulpverlener, zelfs als het gaat om vrijwillige hulp. Het zijn de hulpverleners die de ondersteuningsvragen van de minderjarige en zijn context in een aanvraagdocument (A-doc) gieten, waarbij hun vragen worden vertaald naar mogelijke typemodules van hulpverlening.
A-doc
Minderjarigen en hun ouders hebben daarna zo goed als geen vat meer op hun dossier. Het komt volledig in handen te liggen van de contactpersoon-aanmelder en de jeugdhulpregisseur. Nochtans is het (mee) in handen houden van het eigen dossier een vereiste om de regie over het eigen leven te behouden.
Het A-doc is nog steeds een plan dat letterlijk en figuurlijk in handen van de betrokken hulpverlener ligt. Het is een digitaal document (op basis van een vast sjabloon) dat uniformiteit binnen een dienst garandeert, maar geen kansen biedt tot zelfregie en empowerment van de minderjarige en zijn netwerk.
Daardoor blijft een kans liggen om het document meer te laten zijn dan louter een werkinstrument van de hulpverleners. Het zou immers evengoed een hulpmiddel voor de minderjarige en zijn context kunnen zijn dat hen sterker kan maken.
Taalgebruik
De taal, het woordgebruik en de inhoud van het A-doc bevestigen dat gevoel. Net zoals het totale gebrek aan mogelijkheden om foto’s, beeld of zelfs geluid toe te voegen. Iets wat de dag van vandaag evident is en veel meer aansluit bij de leefwereld en visuele ingesteldheid van minderjarigen.Gebaseerd op een persoonlijk gesprek met Geertrui Vandenlanotte van LUS vzw. Lus vzw is de mentororganisatie van de Dienst Ondersteuningsplan Oost-Vlaanderen.
‘Minderjarigen en ouders weten niet wat er in hun dossier staat.’
Continu komen wij in aanraking met minderjarigen en hun ouders die niet weten wat er over hen geschreven staat in hun ‘dossier’.
Onze medewerkers houden zich aan de visie om niet over het hoofd van minderjarigen heen te praten. Het is echter ongelooflijk hoe vaak wij op onbegrip stuiten binnen de hulpverlening: “Is het echt nodig dat ze erbij zijn? (…) Wij weten als hulpverleners wel wat zij nodig hebben (…) Het eigen netwerk is niet relevant of heeft een slechte invloed op de minderjarige (…) De ouders willen niet meewerken.” Het zijn maar enkele voorbeelden van argumenten die we horen.
Netwerk als volwaardige partner
We stellen ook vast dat er te weinig tijd, ruimte en aandacht is om voldoende procesmatig met het ruime natuurlijk netwerk te werken.
‘Het louter betrekken van het netwerk werkt niet.’
Uit ervaring weten we dat het louter betrekken van het netwerk niet werkt. Dan dreigen we immers in een situatie te verzeilen waarin netwerken instrumenteel worden ingezet. Het is beter om de ervaringsdeskundigheid van de minderjarige en de context te erkennen en als bron te zien voor de verdere netwerkverbreding en ondersteuningsplanning.
Krachten en kansen
“De hulpverlening dient te vertrekken vanuit de krachten van minderjarigen en hun omgeving. Zij participeren op volwaardige wijze aan het gesprek over hun hulpverlening.” Zo staat het in het Decreet Integrale Jeugdhulp.
In de praktijk stellen wij vast dat men in de jeugdhulp nog te veel vanuit ‘problemen’ en ‘aanbod’ vertrekt, niet vanuit krachten en wensen. Op die manier worden de minderjarige en zijn context verengd tot hun ondersteuningsnoden.
Er is geen ruimte voor de noodzakelijke paradigma-omslag waarbij men kijkt vanuit een emancipatorisch ondersteunings- en burgerrechtenperspectief.
Lijnrecht
Om te komen tot vermaatschappelijking en meer vraagsturing is een diepgaande vraagverduidelijking een essentieel onderdeel van een ondersteuningsplan op maat.
‘Een ondersteuningsplan is een zoektocht.’
Belangrijk hierbij is dat het principe van volwaardig partnerschap ook daadwerkelijk vertaald wordt door de vragen, wensen en bezorgdheden van alle betrokkenen een plek te geven, en van daaruit te komen tot gedeelde vragen, gemeenschappelijke wensen en bezorgdheden.
Het mag daarbij niet louter gaan over het informeren van de minderjarige en zijn context over wat er allemaal kan. Dat is aanbodsgericht werken. Je plaatst de minderjarige en zijn context in een passieve, ontvangende rol als ‘consument’ van een aanbod.
In essentie is het een zoektocht, een denkproces. Je krijgt een dynamisch proces waarbij samen gezocht wordt naar ondersteuning op maat van de minderjarige, vertrekkend vanuit de vragen die voorliggen.
Concentrische cirkels
Zo’n dynamisch proces vertrekt vanuit de vijf concentrische cirkels van ondersteuning: (1) de persoon zelf, (2) zijn familie en vrienden, (3) informele contacten zoals collega’s, buren of vrijwilligers, (4) algemene zorg- en dienstverlening en (5) gespecialiseerde zorg- en dienstverlening.
Achterliggend idee is dat ondersteuning zo ‘gewoon waar mogelijk’ moet zijn, rekening houdend met de mogelijkheden en sterktes die bij de minderjarige, zijn netwerk en de samenleving aanwezig zijn. Pas nadien worden stappen gezet naar gespecialiseerde hulpverlening.
Persoonsvolgende financiering
Een aansluitende recente tendens voor mensen met een beperking is de persoonsvolgende financiering. Mensen met een beperking krijgen een eigen budget waarmee ze zorg en ondersteuning kunnen ‘inkopen’.
Momenteel worden ook de eerste stappen gezet naar persoonsvolgende financiering voor de ouders met een kind met een beperking. Voor minderjarigen (vanaf zeventien jaar) met een beperking, is men de omslag al aan het maken. De regie wordt daadwerkelijk meer in hun handen gegeven.
‘De omslag naar persoonsvolgende financiering wordt gemaakt.’
Zij hebben – decretaal vastgelegd – recht op een gratis, onafhankelijk voortraject dat losstaat van het bestaande hulpaanbod. Zo’n voortraject is erop gericht om samen met de minderjarigen en iedereen die zij belangrijk vinden in hun leven, aan beeldvorming en vraagverduidelijking te doen. Zo kunnen eigen verwachtingen, wensen en mogelijkheden helder in beeld komen.
Minderjarigen en hun gezinnen kunnen dus met een eigen ondersteuningsplan aankloppen bij de hulpverlening.
Maar…
In onze werkpraktijk stellen wij vast dat wanneer men samen met de minderjarige en zijn netwerk zo’n vraagverhelderingsproces doorloopt, de oplossingen vaak niet gevonden worden in het beschikbare hulpaanbod.
‘Typemodules staan haaks op vraagsturing. Het werken met modules bemoeilijkt het flexibel werken met de minderjarige en zijn context.’
Binnen de ondersteuning van mensen met een beperking is men volop de omslag aan het maken van aanbodsturing naar vraagsturing. Om antwoorden op maat te kunnen bieden, is de flexibiliteit van het aanbod nodig. De vraag moet het aanbod bepalen, niet omgekeerd.
In de jeugdhulp werkt men zo niet. De gebruikte typemodules staan voor ons haaks op vraagsturing. Het werken met modules bemoeilijkt het flexibel werken met de minderjarige en zijn context, in functie van actuele vragen en noden en het combineren van aanbod over de verschillende concentrische cirkels heen.
Verontrusting
Zelfs in situaties waar de veiligheid of gezondheid van het kind in gevaar zijn of waar er nood is aan afgrenzing vanuit de hulpverlening, stellen wij vast dat samenwerking met de minderjarige en zijn netwerk mogelijk is.
‘Vaak is er sprake van handelingsverlegenheid.’
Wij ervaren ook dat men zo’n processen kan organiseren met mensen in complexe situaties, zoals bijvoorbeeld bij (ex)-gedetineerden of situaties waar er sprake is van gedrags- en emotionele stoornissen. Zo’n proces van vraagverheldering is dan niet evident en verloopt niet altijd vlekkeloos, maar als het slaagt is er een draagvlak voor ondersteuning gecreëerd.
Indien nodig kan er gewerkt worden met een duidelijk kader (zoals de opgelegde voorwaarden), waarbinnen men met het gezin naar oplossingen op maat kan zoeken. Je kan dus niet per definitie en op voorhand stellen dat dit bij de ene doelgroep wel zal lukken, en bij de andere niet.
Niet elke minderjarige die zich in een situatie van maatschappelijke noodzaak bevindt, wordt enkel omringd door mensen die niet in staat zijn om verantwoordelijkheden op te nemen. Men kan ook op zoek gaan naar mensen in het eigen netwerk of uit het verleden die nu een belangrijke rol (kunnen) opnemen.
Vaak is er ook sprake van handelingsverlegenheid bij het natuurlijk netwerk. Het is aan ons als hulpverleners om te faciliteren dat die handelingsverlegenheid wordt omgezet in inzicht in de ondersteuningsnoden en van daaruit samen te werken aan een plan.
Sociaal kapitaal
Concreet willen wij dan ook pleiten voor de uitbouw van expertise in de jeugdhulp rond het samenwerken met sociale netwerken, buurtwerking, verenigingsleven en mantelzorgers. Dit komt minderjarigen en hun kwetsbare ouders ten goede.
‘We moeten het sociaal kapitaal vergroten.’
Laat ons met zijn allen inzetten op het maximaal vergroten van het sociaal kapitaal van minderjarigen en hun gezinnen door ruimer te kijken dan enkel het gezin van herkomst. Laten we zoeken naar iedereen die een rol spe(e)l(d)en in het leven van de minderjarige om samen een engagement op te nemen in functie van een kwaliteitsvol leven van de minderjarige.
Laat ons eigen krachten van minderjarigen en hun gezinnen versterken, zodat ze in staat zijn de regie over hun eigen leven zoveel mogelijk zelf in handen te nemen.
Laat ons zoeken naar oplossingen op maat van de minderjarige en zijn gezin die inzetten op gedragenheid en continuïteit in de samenwerking tussen de minderjarige, zijn gezin, zijn familie, sociaal netwerk en (eventueel betrokken) professionals.
Reacties
Zeker lezen
Aan Bart De Wever, de leider van het land
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies