Kwalitatief onderzoek
Een doctoraatsonderzoek van de Universiteit Gent breidt die beperkte kennis verder uit. Dit onderzoek volgde een groep jongeren van zeventien jaar en ouder die op het punt stonden de bijzondere jeugdzorg te verlaten, op weg naar een zelfstandig leven.
Een kwalitatief follow-up onderzoek bracht de beleving van die overgangsperiode in kaart.
‘Een minderheid heeft een ongunstig toekomstperspectief.’
De eerste fase situeerde zich op het moment dat de jongere nog ambulant of residentieel in de jeugdzorg verbleef. De tweede fase volgde minimum achttien maanden later.
Jongeren bevraagd
Tijdens de eerste fase werden 71 jongeren twee keer bevraagd met een interval van maximaal zes weken. Een eerste interview peilde naar het toekomstperspectief van de jongere. In een tweede gesprek kwamen onderwijs, werk, huisvesting, vrije tijd, contact met politie en justitie, sociaal netwerk, gezondheid en algemeen welbevinden aan bod.
Tijdens de tweede fase werden 58 jongeren opnieuw geïnterviewd.Dertien jongeren werden tijdens de tweede fase niet geïnterviewd omdat ze niet konden gelokaliseerd worden of omdat ze weigerden om deel te nemen aan de follow-up.Met hen werd de overgangsperiode besproken, met haar ervaren successen en moeilijkheden. We vroegen aan deze jongeren hoe zij, al dan niet met de ondersteuning van een netwerk, deze transitie beleven en doorlopen.
Positief toekomstperspectief
De meeste jeugdzorgverlaters (48 van de 71) zien, vóór de uitstroom, de toekomst positief en hoopvol in. Toch zijn ze realistisch in de obstakels die ze onderweg kunnen tegenkomen. Een minderheid (23 van de 71) heeft een ongunstig toekomstperspectief met onoverkomelijke moeilijkheden op diverse levensdomeinen.
Dat sluit grotendeels aan bij het toekomstperspectief van de doorsnee Vlaamse jongerenpopulatie. Ook zij schatten de toekomst gematigd tot positief in.Jacobs, L. en Cops, D. (2013), ‘Het subjectief welbevinden van Antwerpse en Gentse scholieren’, in Vettenburg, N., Elchardus, M. Put J. en Pleysier, S. (red.), Jong in Antwerpen en Gent. Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent, Leuven, Acco; Op de Beeck, H. (2010), ‘Welbevinden van Vlaamse jongeren’, in Vettenburg, N., Deklerck, J. en Siongers, J., Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 2, Leuven, Acco.
Jeugdzorgverlaters kijken, ondanks hun rugzak, niet pessimistischer naar de toekomst.
Het zal lukken
Een diploma is in de ogen van veel jongeren een belangrijk element om de toekomst rooskleurig in te zien. Een diploma zorgt, aldus deze jongeren, voor een vlotte intrede op de arbeidsmarkt. Het kan financiële moeilijkheden en problemen om een woonst te vinden, opvangen.
Deze hoopvolle jongeren zijn intrinsiek gemotiveerd om iets van het leven te maken. Ze willen zich bewijzen, tegenover zichzelf en hun directe omgeving. Ze kijken niet meer achterom, maar wel vooruit.
‘Verlaten van de jeugdzorg is een nieuwe start.’
Het merendeel van de jongeren is ervan overtuigd dat het verlaten van de bijzondere jeugdzorg de start is van een nieuwe toekomst. Het verblijf in de jeugdhulp zorgt voor een stigmatiserend effect. Maar de jongeren zelf verwachten dat dit wegebt zodra ze de jeugdzorg verlaten. Die verwachte wending zorgt voor een positief toekomstperspectief.Luyten, I. e.a., ‘Volwassenen over hun plaatsing als kind. Stempels met onuitwisbare inkt’, Sociaal.Net, 16 februari 2015.
Vele jongeren zien de toekomst rooskleurig omdat ze verwachten dat ze kunnen rekenen op een ondersteunend informeel netwerk.
Een zeventienjarige jongen vat zijn toekomstperspectief als volgt samen: “Natuurlijk zal de toekomst positief zijn want ik mag binnenkort de instelling verlaten. Eindelijk ben ik geen instellingskind meer. Ik verwacht niet al te veel moeilijkheden. Ik ga alles geven, zodat ik fier kan zijn op mezelf. En als ik met tegenslag te maken krijg, kan ik altijd terecht bij mijn beste maten en mijn zus.”
Sombere toekomst
Een derde van de jongeren ziet de toekomst somber in. Ze verwachten onoverkomelijke moeilijkheden op vlak van arbeid, financiën, huisvesting, gezondheid en relaties. Deze moeilijkheden hypothekeren een succesvolle toekomst.
‘Deze jongeren vertonen een grote individuele kwetsbaarheid.’
Deze jongeren vertonen een grote individuele kwetsbaarheid, los van geslacht, etniciteit, hulpverleningstraject en hulpverleningsvorm. Deze kwetsbaarheid komt tot uiting via drie door de jongeren geïdentificeerde thema’s: een laag zelfbeeld, psychische problemen of de afhankelijkheid van illegale drugs.
Door hun kwetsbaarheden zijn deze jongeren fatalistisch ingesteld: het ontmoedigt hen om vooruit te kijken, ook al is een informeel netwerk aanwezig om hen te ondersteunen.
Een meisje geeft aan: “Mijn leven is bullshit, altijd al geweest. Waarom zou de toekomst anders zijn? Eigenlijk ben ik nooit gelukkig geweest. En twee jaar geleden ben ik drugs beginnen gebruiken, om even te kunnen vergeten dat ik besta. Ik heb die drugs echt nodig, anders kom ik de dag niet door.”
De transitieperiode: overal gelijkaardig
Het profiel van jeugdzorgverlaters is over de hele wereld gelijkaardig, ongeacht het hulpverleningslandschap.Stein, M. (2014), ‘Young people’s transitions from care to adulthood in European and postcommunist Eastern European and Central Asian societies’, Australian Social Work, 67, 24-38.
Daarbij worden drie types van zorgverlaters onderscheiden: zij die een goede transitie doorlopen (‘those moving on’), zij die overleven (‘survivors’) en zij voor wie de transitieperiode een aaneenschakeling van strubbelingen is (‘strugglers’).Stein, M. (2006), ‘Research review: young people leaving care’, Child and Family Social Work, 11, 273-279.
‘Het profiel van de jeugdzorgverlater is over de hele wereld gelijkaardig.’
Internationale onderzoeken tonen steevast een precair profiel van jeugdzorgverlaters. De meest terugkerende problemen die de overgang naar volwassenheid bemoeilijken, zijn een laag opleidingsniveau, slechte huisvesting, financiële problemen, druggebruik, antisociaal of delinquent gedrag, een zwak sociaal netwerk en psychische en lichamelijke gezondheidsproblemen.
‘Strugglers’ vormen een kleine minderheid
Ons onderzoek vond overeenkomsten met het beeld van fragiele jeugdzorgverlaters. Het bevestigt ook de relevantie van het onderscheid tussen de drie types van zorgverlaters.
Toch leeft slechts een kleine minderheid van de jongeren (9 van de 58) in een moeilijke context, de zogenaamde ‘strugglers’. Hun maatschappelijke positie kan als precair bestempeld worden.
Ze zijn laaggeschoold, ze zijn niet of amper geïntegreerd in de arbeidsmarkt en ze hebben financiële problemen. Daarnaast ervaren ze onoverkomelijke barrières op individueel en relationeel niveau, zoals psychische problemen, een laag zelfbeeld, drugafhankelijkheid en de afwezigheid van hechte bindingen.
Omdat ze geen perspectief zien op een betere toekomst, zijn ze niet intrinsiek gemotiveerd om die barrières weg te werken. Daarnaast praten deze jongeren niet over hun moeilijkheden, noch met hun informeel netwerk, noch met professionele hulpverlening. Het ontbreken van een ‘band’ met deze sociale netwerken zorgt ervoor dat de jongeren geen hulp willen of kunnen inroepen van hen. Daarnaast kunnen angst, schaamte of schuld een rem zijn.
‘Those moving on’ en ‘survivors’ in de meerderheid
Het is echter essentieel te benadrukken dat 17 van de 58 jongeren tijdens de overgangsperiode op geen hindernissen botsen. Deze groep vertoont sterke overeenkomsten met de ‘those moving on’-groep. De sleutels tot deze positieve transitie zijn een betekenisvolle liefdesrelatie en stabiel werk, vaak als gevolg van een diploma secundair onderwijs.
‘De meerderheid van de jongeren ervaart tijdelijke hindernissen.’
De meerderheid van de jongeren (32 van de 58) ervaart wel hindernissen tijdens de overgangsperiode, vooral op maatschappelijk en relationeel niveau. Toch werken ze die weg door beroep te doen op intrinsieke motivatie en een sociaal netwerk.
Deze groep jeugdzorgverlaters vertoont sterke overeenkomsten met de ‘survivors’. Het belang dat ze toekennen aan intrinsieke motivatie dan wel sociale steun als ‘triggers’ om de ervaren moeilijkheden weg te werken, hangt af van hun toekomstperspectief vóór de uitstroom.
De jongeren die geen moeilijkheden hadden verwacht tijdens de transitieperiode, geven aan dat ze dankzij hun intrinsieke motivatie de moeilijkheden hebben weggewerkt. Enige invloed van sociale steun in het aanpakken van de barrières wordt niet vermeld.
De jongeren die tijdelijke moeilijkheden hadden verwacht, geven aan dat de combinatie van intrinsieke motivatie en hun ondersteunend informeel netwerk (partner, familie, kinderen, goede vriend) de moeilijkheden heeft weggewerkt.
En de hulpverlening?
De professionele hulpverlening komt in de verhalen van deze jongeren niet aan bod. De ervaren moeilijkheden zijn niet ernstig genoeg om beroep te doen op een sociale professional. Daarnaast ervaren de jongeren ook voldoende steun van hun informeel netwerk.
De jongeren die vóór de uitstroom een fatalistisch toekomstperspectief hadden, geven aan dat de onverwachte positieve transitie in eerste instantie te danken is aan de bijzondere jeugdzorg. Voortgezette hulpverlening of blijvend contact met de jeugdhulpverlener waarmee ze een band hebben, zorgt ervoor dat de transitieperiode positiever verloopt dan verwacht.
‘Jongeren benadrukken echtheid, respect en vertrouwen.’
Zo’n band tussen de jongere en zijn hulpverlener komt niet uit de lucht gevallen. De jongeren geven aan dat een hulpverlener over drie eigenschappen moet beschikken: betrouwbaarheid, onvoorwaardelijke acceptatie en flexibiliteit.
Over de juiste attitudes beschikken, is de basis van een kwaliteitsvolle hulpverlening. Kennis en vaardigheden zijn belangrijk, maar deze jongeren benadrukken het belang van zogenaamde ‘common factors’ zoals betrokkenheid, echtheid, respect en vertrouwen.
Differentiëren
De onderzoeksresultaten zijn relevant voor praktijk en beleid. Zo moet de jeugdhulpverlening voldoende oog hebben voor het verschil tussen uitstromende jongeren. Differentiatie is een must.
Een jongere met een positief toekomstperspectief moet op een andere manier voorbereid worden dan zijn leeftijdsgenoot die de toekomst somber inschat.
Want jongeren met een uitgesproken positief toekomstperspectief geven tijdens de transitieperiode aan dat ze de hulp van anderen niet nodig hebben om onverwachte moeilijkheden weg te werken. Hun intrinsieke motivatie is voldoende om de transitieperiode succesvol te doorlopen. Andere jongeren hebben die steun van hun omgeving wel nodig.
Zelf beslissen over begeleider
Uit dit onderzoek blijkt verder dat informele netwerken voor deze jongeren vaak belangrijker zijn dan professionals. Daarom moet de jeugdhulpverlener het informeel netwerk van de jongeren uitbreiden en versterken. Dat kan door hen sociale en relationele vaardigheden bij te brengen, vóór ze uitstromen.
De jongeren aanvaarden deze ondersteuning pas wanneer ze een goede band hebben met de hulpverlener. In tegenstelling tot het beleid, dat streeft naar resultaatsgericht werken (‘what works’), hebben jongeren vooral oog voor hun interne barometer die aanduidt of iemand al dan niet authentiek in job staat (‘who works’).
‘De match tussen jongere en hulpverlener is cruciaal.’
De jongeren moeten medezeggenschap hebben bij de toewijzing van de individuele hulpverlener, zoals overigens ook bepaald in het Decreet betreffende de Rechtspositie van de Minderjarige in de Jeugdhulp.
Uit ons onderzoek blijkt dat in de praktijk jongeren dat beslissingsrecht zelden hebben. Ten onrechte: samen met de jongere moet gezocht wordt naar de best mogelijke match. Die match is cruciaal.
Nazorg loont
Sommige jongeren hebben bij het verlaten van de bijzondere jeugdzorg een fatalistisch toekomstperspectief. Toch verloopt voor het grootste deel van deze jongeren de overgang naar volwassenheid alsnog positief.
Die omslag heeft veel te maken met het feit dat hun jeugdhulpverlener de band met de jongere niet heeft doorgeknipt na de jeugdzorg. Op die manier heeft de jongere het gevoel er niet alleen voor te staan.
Contact behouden maakt het bovendien mogelijk om eventuele moeilijkheden op tijd te detecteren en er proactief mee aan de slag te gaan.
Outreachend werken
Jongeren geven ook aan wanneer die nazorg succesvol kan zijn. De wijze en frequentie van nazorg moet samen met de jongere bepaald worden. Het kan gaan om een maandelijks huisbezoek, een wekelijks telefonisch contact of een jaarlijkse barbecue.
Ook succesvolle nazorg kan slechts geboden worden door een hulpverlener waarmee het ‘klikt’. Vertrouwensbanden die gesmeed zijn tijdens het verblijf in de jeugdhulp moet men maximaal benutten.
De nazorgbegeleider moet outreachend werken. De tijd, flexibiliteit en ruimte die een hulpverlener van zijn organisatie krijgt om in nazorg te investeren, zal mee bepalen hoever men hierin kan gaan.
Begrensde vermaatschappelijking
Vermaatschappelijking van de zorg, één van de krachtlijnen van integrale jeugdhulp, is niet toepasbaar op de jongeren die behoren tot de ‘strugglers’.
Voor deze groep zal het versterken van het informeel netwerk niet volstaan. Zij hebben eenvoudigweg geen informeel netwerk of de ondersteuning door een veranderend informeel netwerk is niet toereikend.
Een doorgedreven vermaatschappelijking van de zorg zou voor deze jongeren betekenen dat ze tussen de mazen van het net belanden.
‘Professionele zorg mag niet voorwaardelijk worden.’
Vermaatschappelijking van de zorg moet altijd samengaan met een blijvende aandacht voor de verantwoordelijkheid om in te grijpen wanneer nodig. Het recht op professionele zorg mag niet voorwaardelijk worden. Het mag vooral geen excuus zijn voor besparingen in een sector die nu al kampt met onderbezetting en wachtlijsten.Vanobbergen, B. (2014), ‘Warm of koud? Vermaatschappelijking van de jeugdzorg is hot’, in De Vos, K., Grymonprez, H. e.a. (red.), Vermaatschappelijking van de zorg, cahier 3, Brussel, Politeia, 51-66.
Gemiste kansen
Het continueren van het formele hulpverleningsnetwerk, bijvoorbeeld via voortgezette hulpverlening of nazorg, is voor deze groep erg belangrijk.
Daarom is het een goede evolutie dat jongeren tot 25 jaar, sinds het nieuwe Decreet Integrale Jeugdhulp, beroep kunnen doen op voortgezette hulpverlening. Al moet gezegd dat vooral de meest veerkrachtige en mondige jongeren deze vraag stellen.
Het is jammer dat in dit Decreet de ‘spijtprocedure’ sneuvelde. Deze gaf aan jongeren de mogelijkheid om ook bij meerderjarigheid alsnog de vraag naar voortgezette hulpverlening te stellen. Niet alle minderjarige uitstromers kunnen feilloos inschatten of ze de komende jaren hulp nodig hebben. Een meerderjarige die voor het eerst de vraag naar voortgezette hulpverlening stelt, grijpt ernaast. Too late. Voor een specifieke groep van uitstromers is dat nefast.
De intersectorale toegangspoort binnen integrale jeugdhulp moet de voortgezette hulpverlening goedkeuren. Zij beslissen over de voortzetting van de jeugdhulp. De intersectorale toegangspoort heeft autonoom beslissingsrecht, zonder de jongere vooraf te horen. Dit beslissingsrecht druist in tegen het recht op inspraak en participatie van jongeren.
De kans bestaat dat jongeren, gezien de lange wachtlijsten, vaak te horen zullen krijgen dat hun voortgezette hulpverlening wordt afgebroken. Ook daar ligt belangrijk huiswerk voor onze beleidsvoerders.
Reacties [3]
40 jaar geleden verliet ik de bijzondere jeugdzorg en kon je geen beroep doen op begeleiding na de uitstap. Ik had deze wel heel graag gehad, maar zou (mezelf kennende) er nooit zelf naar hebben gevraagd. Ik vind dat het moet behoren tot het vaste takenpakket van een begeleider om de na de uitstap voldoeende lang op toe te zien of de jongere een voldoende sociaal netwerk heeft, waarop hij kan terugvallen (vrienden, collega’s, een plek waar ze altijd welkom zijn en met al hun vragen (ook de kleine) terecht kunnen. Of de ondertitel toepasselijk is, sommige ex-instellingsgenoten vonden een fijne partner uit een warm gezin en konden zo een goede start nemen; anderen vonden een werkomgeving, waar ze aandacht kregen; anderen echter stonden opeens heel alleen in het leven, hadden problemen om relaties op te bouwen, hadden nooit geleerd een budget te beheren en grepen tenslotte naar drank of drugs, of stapten uit het leven: dus neen voor de meesten is het ondanks de wil om het te maken, geen succesverhaal geworden.
Als dit het resultaat van Bijzondere jeugdzorg is, welk recht van bestaan heeft de jeugdzorg dan ? Het ENIGE doel van deze jeugdzorg is dat deze kinderen beter daar zouden opgroeien dan thuis.
Maar onderzoek zegt dat kinderen met moeilijkheden thuis het slechter doen, doen ze het nog steeds VEEL beter dan wat hier beschreven wordt.
Deze cijfers maken duidelijk dat de maatschappij, maar vooral de “geholpen” kinderen VEEL beter af zijn zonder jeugdbescherming. En dat is ook de reputatie dat jeugdzorg heeft ook.
Is de ondertitel ‘een rooskleurig verhaal’ niet wat misleidend als je de rest van het artikel leest ?
Zeker lezen
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies