Opinie

Onderzoeker wordt kinderbegeleider: ‘Ik neem nu meer beslissingen per uur dan vroeger per week’

Dietlinde Willockx

Dietlinde Willockx nam jarenlang als onderzoeker de kinderopvang onder de loep. Ze botste er op het personeelstekort en besliste om een jaar als kinderbegeleider te werken: “Denken en doen zouden veel meer moeten samengaan.”

onthaalouder

© Unsplash+/Getty Images

Oneindig veel relevante thema’s

Toen ik dertien jaar geleden als onderzoeker in het vakgebied van de kinderopvang belandde, leek het aantal relevante thema’s schier oneindig. Noem een urgente kwestie of een prangende discussie en ze is relevant voor de kinderopvang: het evenwicht tussen werk en gezin, de arbeidsorganisatie, het voorrangsbeleid, de verhouding tussen economische en sociale meerwaarde, onze omgang met voeding, grondstoffen en afval, kwaliteit van zorg, ergonomie, genderongelijkheid, de administratieve verantwoording van betaalde arbeid.

‘Werkgevers konden vroeger bij elke vacature kiezen uit verschillende kandidaten. Vandaag zijn ze al blij als er een reactie komt.’

En dan hebben we het nog niet gehad over het basiswerk, kinderen verzorgen en zelfstandigheid bijbrengen, ze helpen om te eten, om zich aan of uit te kleden, spelimpulsen geven en een context creëren waarin een groep jonge kinderen vele uren samen kan doorbrengen.

Personeelsgebrek

Met zo’n rijkdom aan onderwerpen is het geen wonder dat heel wat mensen in Vlaanderen nadenken over kinderopvang, vanuit uiteenlopende disciplines als de pedagogie, de sociologie, gezondheidswetenschappen en management. Eén thema werd gaandeweg urgenter: kinderopvangorganisaties vinden geen medewerkers. Werkgevers vertellen dat ze vroeger bij elke vacature konden kiezen uit verschillende kandidaten. Vandaag zijn ze al blij als er een reactie komt.

De opleidingen zien het aantal inschrijvingen zienderogen dalen, en van de leerlingen die toch afzwaaien studeert een deel meteen verder. Daarbij komt dat de kinderopvang slechts de helft van de werkende bevolking weet aan te spreken, naar mannen is het, ondanks allerlei inspanningen, zoeken met een vergrootglas. Wie dan uiteindelijk toch instroomt in de job van kinderbegeleider is niet altijd inzetbaar: ook in de kinderopvang ligt het aantal langdurig zieken hoog.

Aan boord

Dus vroeg ik me als onderzoeker af: Hoeveel zin heeft het om al die stuurlui uit de onderzoekswereld aan wal te hebben als het schip van de kinderopvang onderbemand is? Ik ging aan boord en werd kindbegeleider.

‘We hollen van de ene onvoorziene omstandigheid naar de andere.’

Prompt verbleekten al die urgente en interessante thema’s. Ze maakten plaats voor kwesties die meteen om een interventie vragen en dus om een beslissing.

Het was bijvoorbeeld alle hens aan dek om kort voor sluitingstijd twee huilende baby’s en een krijsende peuter tot rust te brengen terwijl ik het spoor van braaksel schoonboende dat de peuter op de vloer had achtergelaten, en bedacht hoe ik de reservekleren van de peuter zou halen, die in de aanpalende leefgroep lagen.

Studenten krijgen vaak het advies om rustig te bedenken hoe ze pittige situaties een volgende keer anders zouden aanpakken. Maar rust vinden voor reflectie zit er hier niet in. We hollen van de ene onvoorziene omstandigheid naar de andere. Bovendien werk ik als ‘vliegende kracht’ in een groot kinderdagverblijf en fladder dus van het ene team naar het andere, met minimaal beschikbare tijd voor afstemming.

Metier

In de leefgroep neem ik meer beslissingen per uur dan ik voordien per week nam. Natuurlijk kunnen niet al die microbeslissingen even doordacht zijn of even goed uitpakken. Bovendien is het lastig om een aantal theoretische invalshoeken of handelingsrepertoires te overlopen wanneer veertien kinderen tegelijk honger hebben of moe zijn. Of zelfs als dertien kinderen betrokken en zelfstandig spelen en er eentje een natte broek heeft. Die handelingsrepertoires moeten in je lijf zitten. Je moet ze belichamen. Ze vormen je metier.

Zijn we met de jaren niet te veel in ons hoofd gekropen en vergaten we het metier? Er is zeker waardevol onderzoek naar dat zorgmetier. Bovendien erkent toenemende aandacht voor coaching en ondersteuning de uitdagingen in de job.

‘In veel zorgomgevingen wemelt het van de onderzoekers, coaches en mentoren die de slinkende equipes aan zorgkrachten ondersteunen.’

Maar het lijkt erop dat we in een soort denkval gelopen zijn. In veel zorgomgevingen wemelt het van de onderzoekers, coaches en mentoren die de slinkende equipes aan zorgkrachten ondersteunen.

Navormingen en opleidingen zijn ruim voorhanden, maar het zorgpersoneel krijgt amper opleidingstijd en moet dan maar leren tijdens het werk. Jawel, tijdens datzelfde werk waar je om de haverklap microbeslissingen te nemen hebt. Geen wonder dus, dat niemand nog het basiswerk wil doen.

Weg met de scheidslijn

Betekent dat dan dat we het denken, onderzoeken en ondersteunen aan de kant moeten schuiven? Zeker niet, anders zou ik deze tekst niet schrijven. Maar dat we met zo velen zo graag denken en met zo weinigen zo graag doen, daar moeten we misschien eerst over nadenken.

‘Ik kan geen enkele reden bedenken waarom het denkwerk beter wordt verloond dan het doewerk.’

Denken en doen zouden veel meer moeten samengaan, en de scheidslijn tussen beiden in verloning, diploma’s en beschikbare denktijd moet vervagen. Ik kan geen enkele reden bedenken waarom het denkwerk beter wordt verloond dan het doewerk. Of waarom niet elke werknemer denktijd krijgt. Laat ons daarom teams creëren waarin mensen met diverse diploma’s samenwerken en laat ons combi-jobs tot stand brengen. Fysiek vind ik het werk in de leefgroepen zwaar. Langer dan een jaar zie ik het mij niet voltijds volhouden. Maar de helft van de week zou ik dat wel kunnen en willen, in zo’n combi-job.

Denken en doen

Denken en doen beter met elkaar verbinden levert voordelen op voor het zorgwerk én de hele samenleving. In het zorgwerk helpt het denkwerk om wat je doet in een breder perspectief te zien. Dan kun je bijvoorbeeld de keuze voor soepbekers van breekbaar aardewerk verbinden met een krachtig kindbeeld: van jongs af kunnen kinderen de fragiliteit van materiaal begrijpen en er zorg voor dragen.

Omgekeerd helpt de praktijk om maatschappelijke discussies met een frisse blik te bekijken. Als Mia Doornaert in De Standaard beweert dat geweld de natuurlijke toestand van de mens is, dan kunnen mijn collega’s en ik meer voorbeelden geven van zorgzaam gedrag van kinderen dan van geweld. Ook kinderen die regelmatig spelmateriaal uit de handen van anderen trekken, zijn vaak zorgzaam.

Het is de context die de balans soms in de ene en soms in de andere richting doet overslaan, weten we uit observaties. En zo zijn we weer beland bij de overvloed aan relevante thema’s voor de kinderopvang. Ze zijn relevant voor alle betrokkenen, maar de manier waarop ze relevant zijn krijgt een rijker perspectief als je je het metier probeert eigen te maken en denken en doen combineert.

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.