Wazige blik, gebarsten lippen
Ik ben met vakantie in Canada. Een vriendin die me door en door kent, voorspelde: “Je zal houden van Vancouver, maar je hart gaat bloeden.”
‘East Hastings Street: waar de Fentanylcrisis een gezicht krijgt.’
De reden voor die waarschuwing? East Hastings Street: de straat waar de Fentanylcrisis een gezicht krijgt. Een gezicht met wazige blik, onzuivere huid en gebarsten lippen. Fentanyl, het monsterbrouwsel dat honderd keer krachtiger is dan morfine, dertig keer dodelijker dan heroïne. Overgewaaid uit Amerika zorgt het product voor zeven drugsoverlijdens per dag in de straten van deze provincie. Zeven mensen per dag.
In deze straat rijden politiewagens af en aan, net als de ambulances. Soms laten ze kort de sirene loeien, simpelweg om te zien of iemand nog reageert.
Hoopjes dubbelgeplooide mensen
De straat waar iedereen loopt zoals ik, wanneer ik verga van de rugpijn. Hoopjes dubbelgeplooide mensen liggen verspreid over het voetpad. Heel soms zie je een duim of een voet bewegen. Dat voelt aan als een opluchting.
Ik kijk gebiologeerd naar een vrouw die in een portaal zit. Ze is graatmager en zit voorovergebogen een glazen pijpje klaar te maken. Haar T-shirt valt open en ik kijk recht in haar décolleté, die voornamelijk uit ribben bestaat. Haar rode beha steekt schril af tegen haar grauwwitte huid. Ze kruimelt enkele korrels in haar pijpje en verhit het glas met een steekvlam. Ze inhaleert de dampen en laat haar lichaam wegglijden, op de stoep.
‘Heel soms zie je een duim of een voet bewegen. Dat voelt aan als een opluchting.’
Een straatveger passeert achteloos. Wanneer hij in de buurt van het pijpje komt, omklemt de vrouw het angstig. Het moet gloeiend heet zijn, maar ze voelt niets. De veger gaat verder, veegt met zijn borstel langs het hoofd van de vrouw.
Ik wil het uitschreeuwen. De vrouw vastnemen en door elkaar schudden. De onmacht uit mijn lijf roepen. En uit het hare.
Een man komt uit de Dollarama winkel, een grijns op zijn gelaat. Voor 1 dollar kocht hij een roze kinderriem. Die spant hij rond zijn arm. In het licht van de winkel zoekt hij naar een ader. De roze eenhoorn op de gesp prikt in zijn huid.
‘Mensen hangen volledig in elkaar gezakt over een winkelkar.’
In de zijstraten kijk ik recht in brede, verloederde stegen waar de elektriciteitskabels ver boven mijn hoofd hangen en vuilniscontainers recht voor mijn neus staan. Achter elke container zie ik voeten uitsteken. Voeten in kapotte schoenen, met bizarre abcessen en vlekken. Er staan overal winkelkarretjes geparkeerd, waar slordige zeilen over getrokken zijn. Mensen zitten gehurkt weggedoken of hangen volledig in elkaar gezakt over een winkelkar.
Om de hoek van deze straat komen de cruiseschepen toe aan de Canada Place. Om de hoek staat de Stoomklok, waar toeristen elkaar verdringen om een blik op de wijzers te werpen.
Hier staat de tijd stil.
Onbestemde rommel
Het valt me op dat ik me niet onveilig voel. Deze mensen zijn niet agressief, niet aanklampend. Ze zijn niet vragend of eisend. Ze zijn gewoon niet.
Ik geraak aan de praat met een medewerker van het vrouwencentrum. Ze vertelt me dat veel mensen uit Toronto en Alberta naar Vancouver komen, omdat de winters daar veel te streng zijn. Ze zouden doodvriezen op straat. “Dus ze vluchten voor de kou?” vraag ik. “Ze vluchten alleszins voor iets.” Antwoordt ze met een pijnlijke blik.
Ik wandel verder en elk stuk zeil, elke blik die al lang geen blik meer is, elke bunzenbrander die een glazen pijpje verhit, ik zie het allemaal in detail. Ik kan het zelfs voelen. Het drukt op mijn borst, klemt zich rond mijn kaken. Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken.
De mensen die niet onder hun zeil schuilen, leggen het op de grond en stallen er hun koopwaar op uit. Onbestemde rommel, waarvoor ze nog wat geld hopen te krijgen. Een fietspomp, een half pakje zakdoeken, een houten doosje, een snoepreep, een toiletzak.
‘De vrouw rolt met haar ogen en wandelt verder.’
Een passante vraagt wat er in het houten doosje zit. De verkoper, een jongen van mijn leeftijd met vettig haar en rood ontstoken benen, buigt voorover om het doosje te openen. Hij valt met zijn voorhoofd op het deksel en blijft dubbelgeplooid liggen. De vrouw rolt met haar ogen en wandelt verder.
Aan de lantaarnpalen hangen smeekbedes. “Bly, kom alsjeblieft naar huis. We zien je nog steeds graag.” “Gezocht: Natan Adams. Zijn dochtertje van vijf mist haar papa. Elke dag.”
Ik wandel verder, voorbij elke Bly, elke Natan. En mijn hart bloedt.
Reacties [1]
Ik had dit met de Kensington street videoblik uitAmerika, dat ik het ‘niet wou zien maar niet konstoppen.’
En de inktvlek breidt zich uit zoals het gras groeit.
En, ook ons ‘onlinegebruik’ beslaat intussen 60 procent vanonze tijd.
(5Gwinst vergeet voor het gemak de psychológische gezondheidsnadelen terwijl ook híer duidelijk ‘een vluchten voor iets’ -de dagelijkse realiteit wordt dan allesomvattend gezegd-, de hoofdmoot van het gebruik, stevig omhelst.
Bingen is een werkwoord geworden en bijna een statusssymbool: ‘kunnen meepraten over iets’…
Gaan wij nog de ogen kúnnen of wíllen openen als de Fanta-crísis (wat lijkt fenta toch op die heerlijke fanta associatie van onze simpele jeugdjaren!) als het híer aan de deur staat?
Om ‘neen’ te kunnen zeggen tegen de indringer?
Of zit hij al ergens in huis?
Liefs vanover tveld, -k
Zeker lezen
‘De kerstmarkt heeft betere openingsuren dan de sociale dienst’
Arts Wouter Arrazola de Oñate: ‘Racisme maakt mensen ziek’
‘Kinderen grootbrengen is een maatschappelijke taak’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies