Jongeren aan het woord
In de groep van mensen die op de vlucht zijn, vormen niet-begeleide minderjarigen een bijzonder kwetsbare groep. Om deze jongeren op te vangen, sloot Fedasil in 2015 een conventie met het Agentschap Opgroeien.Toen nog Agentschap Jongerenwelzijn.Sommige verblijven in leefgroepen, anderen in kleine wooneenheden (KWE) of modules begeleid zelfstandig wonen (BZW).
‘In het opvangcentrum sliepen we met zes of acht jongens op één kamer.’
Hoe ervaren deze jongeren hun verblijf in de jeugdhulp? De vier regionale diensten van dOT vzw komen regelmatig in contact met deze niet-begeleide minderjarigen in de jeugdhulp. We gingen uitgebreid in gesprek met zeven van hen om hun ervaringen met anderen te kunnen delen.
We spraken jongeren van Afghaanse en Eritrese herkomst, tussen de veertien en achttien jaar oud. Zes jongens en een meisje. Ze verblijven op dit moment allemaal in een jeugdhulpvoorziening, met uitzondering van een jongen die sinds anderhalf jaar in een pleeggezin woont.
Aankomst in de leefgroep
Allemaal herinneren ze zich hun aankomst in de leefgroep nog goed.
Voor de een stelde dat moment niet zo veel voor. “Het was een schooldag, dus alle jongens waren naar school. Ik kreeg een rondleiding en trok me terug in mijn kamer”, vertelt een van de jongens. Een andere heeft dan weer een grappige anekdote klaar. De begeleider die hem de eerste dag ontving deed dat trots met enkele woordjes Farsi die hij van de andere jongens had geleerd. “Maar het waren scheldwoorden. Ik was echt verbaasd.”
Aandacht voor privacy
Voordat ze hier belandden, verbleven de jongeren enkele maanden in een groter opvangcentrum. Bij aankomst in de leefgroep was het een grote meevaller dat ze een éénpersoonskamer hebben. “In het opvangcentrum sliepen we met zes of acht jongens op een kamer, in stapelbedjes. We hadden geen privacy.”
‘Ik kon nog geen Nederlands. Ik begreep niemand en niemand begreep mij.’
Ondanks het gebrek aan privacy, had het grote centrum voor het meisje in de groep wel een voordeel: er waren veel mensen uit Eritrea en dus kon ze haar eigen taal spreken. “Toen ik verhuisde naar de jeugdhulp, vond ik dat moeilijk. Ik kon nog geen Nederlands. In de leefgroep begreep ik niemand en niemand begreep mij.”
Samen aan tafel
Over het eten in de leefgroep zijn de meningen verdeeld. “Het grootste probleem is twee keer per dag boterhammen eten”, brengt een jongen in. En de rest treedt hem lachend bij. “Ja, die boterhammen… Wat is dat?” Bij de jongeren die een kok met Afghaanse roots hebben, klinkt iets meer tevredenheid.
In een van de leefgroepen koken de jongens zelf, samen met een begeleider. Ze hebben inspraak in het menu en ze leren zelf eten maken. Dat waarderen ze. Maar de vaste tijdstippen van koken en eten zijn vervelend. “Als ik van school kom heb ik echt veel honger, maar dan mag er nog niet meteen gekookt worden.”
Veel regels
En zo zijn er nog heel wat regels. “Op weekdagen moeten we ’s avonds om zes uur binnen zijn en in het weekend om acht uur. Ik vind dat veel te vroeg”, zegt een jongen. Al begrijpt hij ook wel dat de regel bestaat voor zijn veiligheid. “En omdat we op een later uur misschien niet meer thuis zouden geraken met het openbaar vervoer”.
‘Ik denk toch dat het ook een beetje om controle gaat.’
Een andere jongen vindt het vooral vervelend dat er gecontroleerd wordt als ze ergens alleen naartoe gaan buiten de voorziening. “Er wordt dan wel honderd keer gebeld, echt waar!” Op de suggestie dat dit misschien eerder vanuit ongerustheid vertrekt, wordt glimlachend gereageerd. “Ik twijfel. Ik denk toch dat het ook een beetje om controle gaat.”
Goede begeleider
Tegenover de veelheid aan regels lijkt geen uitgebreid of zwaar sanctionerinsgbeleid te staan. “Er zijn alleen kleine strafjes. Bijvoorbeeld geen snack meer krijgen omdat je te laat thuis kwam.” In een van de groepen sanctioneert men bewust niet meer met eten, omdat dit heel gevoelig bleek te liggen en voor veel conflict zorgde.
De jongeren merken op dat sommige begeleiders strenger zijn dan anderen. “Mijn individueel begeleider is niet streng, zij is een goede begeleider voor mij”, zegt een jongen. Op de vraag wat dat precies is, een goede begeleider, antwoordt hij dat ze alles voor hem doet. En een andere jongen vult aan: “Een goede begeleider blijft rustig en vriendelijk, ook in moeilijke situaties. Bijvoorbeeld als ik boos ben of niet naar school wil gaan.”
Niet naar school
Wat is volgens de jongeren een goede aanpak als een jongere niet naar school wil? Rustig blijven en niet te streng zijn vinden zij de beste strategie. “Uitleggen waarom school belangrijk is”, brengt een van de jongens in. Al vraagt hij ook gewoon begrip: “We hebben allemaal veel meegemaakt. Soms gaat het gewoon even niet.”
‘We hebben allemaal veel meegemaakt. Soms gaat het gewoon even niet.’
Los van dat ze er soms geen zin in hebben of opzien tegen de lange busrit naar school, zijn ze allemaal tevreden dat ze naar school kunnen gaan. In sommige regio’s zijn immers wachtlijsten ontstaan in het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN). Een jongen die in februari aankwam, blijkt pas in het nieuwe schooljaar te kunnen starten. Intussen wordt er alternatieve dagbesteding voor hem voorzien, maar hij krijgt er geen lessen Nederlands en ook integratie komt niet aan bod.
Grenzen stellen
Bij de vraag of een begeleider dan nooit boos mag worden, schudden ze hun hoofd. De jongeren erkennen dat iedereen nu eenmaal zijn grenzen heeft. “Maar je moet wel kalm blijven. Anders ontstaat er een conflict.”
‘Ik ben bang en onrustig, en dat komt er soms uit als boosheid.’
Al geven enkelen meteen toe dat ze zelf gemakkelijk boos worden. Er is nu eenmaal veel stress, verdriet, gemis, en onzekerheid. “Ik ben het contact met mijn ouders verloren. Dat maakt me heel bang en onrustig. En dat komt er soms uit als boosheid.”
Bijzondere band
De jongeren kunnen met hun zorgen en stress bij de begeleiders terecht. “Maar je kiest natuurlijk aan wie je iets wil vertellen”, zegt iemand. Een van de jongens vertelt over een specifieke begeleidster waarmee hij een bijzondere band had. De jongen kon over alles praten met haar. “Ze was oprecht geïnteresseerd en bleef altijd rustig, wat er ook gebeurde.”
Dat deze begeleidster moslima was, hielp ook, vullen anderen jongeren aan. Volgens de jongen was dat niet de enige reden voor hun goede klik, maar hij twijfelt. “Misschien toch een beetje. Ze heeft bijvoorbeeld voor elke jongen een gebedsmatje gekocht.” Een andere jongen heeft een individuele begeleider van Afghaanse herkomst. “Op zich maakt dat niet zo veel verschil. Maar het doet wel deugd om iets te kunnen vertellen in mijn eigen taal.”
Contact met familie
Met hun familie is er telefonisch contact, maar de frequentie van het contact verschilt. Enkelen benoemen de onzekere toegang tot wifi in hun thuisland als reden. Anderen kiezen er zelf bewust voor om niet vaak te bellen, omdat het contact wel fijn is, maar ook confronterend. “Het is voor mijn ouders heel moeilijk. Dat hun zoon zo ver weg is, en zo alleen”, zegt een van de jongens.
‘Het is voor mijn ouders heel moeilijk. Dat hun zoon zo ver weg is, en zo alleen.
Ook voor henzelf is de fysieke afstand moeilijk. Ze zijn vaak bezorgd als er iets aan de hand is met hun familie of in hun regio. Een paar dagen voor ons gesprek vond er in Afghanistan een aardbeving plaats. Een jongen vertelt dat hij nadien zijn ouders gedurende twee dagen niet kon bereiken. “Ik werd echt bijna gek van ongerustheid. Als ik hen ondertussen niet zou gehoord hebben, dan had ik hier nu dit gesprek niet kunnen doen.”
Praten helpt?
Geen van de geïnterviewde jongeren krijgt psychologische bijstand. De jongens vertellen dat de begeleiders wel degelijk polsen naar de nood om door te verwijzen, maar dat ze er niet op ingaan. “Ik heb eigenlijk geen zin om over mijn verdriet te praten. Ik denk ook niet dat het mij zal helpen.”
Het meisje van de groep denkt wel baat te hebben bij gesprekken met een psycholoog. Maar de begeleiders stelden het haar nog niet voor. “Als ik me slecht voel ga ik naar de kerk, of gewoon bidden op mijn kamer. Het zou misschien goed zijn om mijn verhaal eens aan iemand te kunnen vertellen.”
‘Pas nu ik rust heb gevonden en de warmte van een gezin, kan ik praten.’
Een jongen vult aan dat voor hem de tijd ‘juist’ moest zijn om te kunnen praten. Hij woont nu in een pleeggezin: “Pas nu ik rust heb gevonden en de warmte van een gezin, kan ik praten.”
Wat kan hen nog helpen bij het omgaan met stress en verdriet? Het antwoord is volmondig ‘sport’. Enkelen gaan sporten buiten de voorziening. Maar anderen klagen over het feit dat in hun buurt niets te doen is. “Hier in het dorp valt echt niets te beleven. Er is geen fitness of zo, niets.”
In schoolvakanties organiseren de meeste jeugdhulporganisaties kampen. De jongeren zijn daarover enthousiast. “Maar het is een luxe kamp hoor. We slapen in een huis, niet in een tent.” Eén van de jongens geeft mee dat slapen in een tent voor hem een no-go zou zijn. “Daar hangen te veel negatieve herinneringen aan vast.”
Vluchtverhalen
Wat volgt, zijn flarden uit hun persoonlijke vluchtverhalen. “We hebben allemaal veel meegemaakt en veel gezien. Sommige beelden zitten in je hoofd en gaan nooit meer weg”, spreekt een van hen uit in naam van iedereen.
Ze vertellen over hun vluchtroute, over de verschillende kampen en centra waar ze verbleven, over machtsmisbruik van de grenspolitie in Iran, maar ook in Griekenland en Bulgarije. “Mensen moesten zich uitkleden en alle kleren werden afgepakt. Ze werden opgejaagd door honden.”
‘We hebben allemaal veel meegemaakt en veel gezien.’
Hun ervaringen hebben ervoor gezorgd dat er weinig vertrouwen is in mensen. “In het begin vertelde ik niet veel aan de begeleiders. Ik wist niet wat ze zouden doen met de info die ik hen gaf.” En allemaal kregen ze van anderen het advies op te passen met handtekeningen te zetten. Je weet maar nooit wat je precies hebt ondertekend.
Vertrouwen
Hoeveel mensen kan je honderd procent vertrouwen? “Eerlijk? Niemand”, zegt een jongen. “Buiten jouw moeder en vader kan je niemand echt helemaal vertrouwen”, zegt een andere. Een van de jongens brengt nog het specifieke wantrouwen ten aanzien van de politie in. Dat wantrouwen komt onder andere door zijn allereerste contact met de politie bij aankomst in België. Hij werd opgepakt op de trein omdat hij geen ticket had en hij werd met handboeien naar Dienst Vreemdelingenzaken gebracht.
Enkele jongeren hebben wel veel vertrouwen in hun begeleider. “Maar ze kunnen natuurlijk nooit echt begrijpen wat ik allemaal meegemaakt heb.” En ze maken nog altijd veel mee. Hun kwetsbaarheid eindigt niet nu ze in een leefgroep verblijven. Ze vermelden doorheen het gesprek meermaals de onzekerheid over hun procedure en hun toekomst hier in België. Er is ook bezorgdheid over hun familie en een verantwoordelijkheidsgevoel dat zwaar weegt.
Weerzien met familie
Het weerzien met hun familie zal niet op korte termijn plaatsvinden. Ze halen hun schouders op en lijken er uit zelfbescherming in te berusten.
Eén van de jongens staat al iets verder in de procedure. Hij verlangt naar de gezinshereniging, maar heeft ook schrik voor alles wat er op hem afkomt. Hij hoort verhalen van oudere jongens die in de leefgroep woonden. “Voor zo’n hereniging moet er heel veel geregeld worden. En ook nadien is de weg nog heel lang. Die klus moet je zelf klaren.”
De begeleiding van de leefgroepen geeft aan dat ze wel willen helpen, maar dat ze helaas tijd noch ruimte hebben om alles in kader van gezinshereniging op te volgen. Een specifieke module contextbegeleiding na gezinshereniging is er niet. Toch zou het waardevol zijn als dit aanbod wel bestond. Naast juridische, administratieve, financiële en praktische vraagstukken ontstaan er namelijk vaak ook spanningen na de hereniging. Het gezin is ontwricht na jarenlange scheiding.
Een bijzondere en toch herkenbare groep
Voor wie leeft en werkt met opgroeiende jongeren, zijn dit wellicht herkenbare verhalen. Weerstand tegenover regels en afspraken, frustraties over eten, gebrek aan privacy en een nood aan zelfstandigheid.
Toch was er daarnaast ook een andere rode draad doorheen het gesprek: deze jongeren hebben extreme dingen meegemaakt. Het woord trauma nemen ze zelf niet in de mond. Ze benoemen het voorzichtig door te spreken over stress, verdriet en gemis. Over een zwaarwegend verantwoordelijkheidsgevoel tegenover hun familie die achterbleef. En over een onzekere toekomst.
Niet-begeleide minderjarige vluchtelingen zijn een bijzondere doelgroep binnen de jeugdhulp. Ze hebben vragen en twijfels, zoals elke jongere. Maar vanuit hun vluchtverhaal dragen ze ook een meer specifieke kwetsbaarheid met zich mee.
Alleen door bewust en zorgzaam met die kwetsbaarheid om te gaan en een diversiteitsgevoelige blik te werpen op bestaande kaders, kan jeugdhulp de juiste opvang bieden aan deze jongeren. En misschien zelfs meer dan opvang. Of zoals een van de jongens het vertelde: “Een soort van thuis, ver weg van huis”.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies