1800 studenten naar buitenland
Jaarlijks trekken ongeveer 1800 studenten uit het Vlaamse hoger onderwijs naar lage- en middeninkomenslanden voor een stage of onderzoeksproject. Niet zelden komen ze daarbij in contact met kinderen en jongeren, al dan niet in kwetsbare situaties. Denk bijvoorbeeld aan stages in scholen, jeugdcentra, kinderopvang of onderzoek in vluchtelingenkampen en gezondheidscentra.
‘Elk afscheid van een student kan traumatiserend zijn.’
Die internationale mobiliteit van westerse studenten kan een opportuniteit zijn voor die kinderen, maar tegelijk mogen we niet blind zijn voor de risico’s.
Uiteraard zijn er niet bij elke stage of elk onderzoeksproject in het buitenland negatieve effecten. Gelukkig maar. Maar dat ontslaat universiteiten en hogescholen niet van de verantwoordelijkheid om risicovolle situaties in te schatten en er alles aan te doen om ze te voorkomen. En daarnaast te onderzoeken hoe deze stages net kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van kinderrechten.
Waar zitten die risico’s?
Voor kinderen en jongeren is een veilige hechting essentieel.
Gehechtheid ontstaat van nature en gebeurt wanneer het kind de ouder of een andere primaire zorgverlener gebruikt als een vaste en zekere basis om te ontdekken. Hechting zorgt voor een oase van veiligheid en een bron van comfort. Elk kind heeft behoefte aan een langdurige relatie met vaste verzorgers om vanuit die veilige omgeving de wereld te ontdekken.
Als stabiele en emotioneel beschikbare hechtingsfiguren ontbreken, zorgt dit voor een verstoorde en onveilige hechting. Dat verhoogt het risico op cognitieve, emotionele en sociale ontwikkelingsstoornissen.
Een verstoorde en onveilige hechting kan ook ontstaan wanneer hechtingsfiguren elkaar te veel afwisselen, bijvoorbeeld bij korte contacten met westerse stagiairs, onderzoekers of vrijwilligers. Hechting kan namelijk op erg korte tijd gebeuren, al binnen een paar dagen of weken. En iedere keer een kind afscheid moet nemen van een vrijwilliger of student, maakt het een verlieservaring mee, wat traumatiserend kan zijn.
Weeshuisindustrie
Een van de meest zorgwekkende voorbeelden is de weeshuisindustrie. Wereldwijd worden heel wat achtergelaten of verwaarloosde kinderen en weeskinderen ondergebracht in grootschalige opvanginitiatieven.
Nochtans lopen kinderen in deze voorzieningen een grotere kans op ontwikkelingsstoornissen dan kinderen die opgroeien in familieverband. Er is namelijk vaak sprake van onpersoonlijke zorg van lagere kwaliteit en traumatiserende ervaringen zoals mishandeling. Dit terwijl naar schatting 80 procent van de kinderen in weeshuizen nog minstens één ouder heeft.
‘80 procent van de kinderen in weeshuizen heeft nog minstens één ouder.’
Hoe kan dit? Werken met kinderen in verre landen is populair. Dat creëert een vraag naar weeshuizen. Het stimuleert in sommige gevallen zelfs de scheiding van families. Deze weeshuizen zorgen namelijk voor voedsel, onderdak, onderwijs en gezondheidszorg.
Hoe meer geld studenten en vrijwilligers doneren aan weeshuizen, hoe aanlokkelijker ze worden voor gezinnen die het moeilijk hebben. Ze raken ervan overtuigd dat hun kind daar een betere toekomst heeft dan thuis.
Ondenkbaar in Europa
Een parallel fenomeen normaliseert de toegang van ongeschoolde mensen tot kwetsbare kinderen: weeshuistoerisme.
Als onderdeel van een vakantie bezoeken westerse toeristen een weeshuis. Ze krijgen een rondleiding, nemen wat selfies met de kinderen en geven vaak geld. Sommigen doen er ook vrijwilligerswerk, van enkele uren tot enkele maanden. In Europa zou dit ondenkbaar zijn.
Het kan ook anders
Steeds meer kritische stemmen, vooral uit de betrokken landen zelf, stellen dat internationale stages niet altijd leiden tot het gehoopte resultaat en soms zelfs averechtste effecten hebben. Binnen het complexe, maar noodzakelijke dekolonisatiedebat, klinkt deze kritiek luider.
Daarom moeten we altijd de vraag stellen: What’s in it for them? Primeren de noden van organisaties en doelgroepen in de partnerlanden? Plaatsen we het belang en de rechten van het kind voor die van de Vlaamse student?
‘De kritiek klinkt steeds luider.’
Daarnaast moet ook de oude donorlogica plaatsmaken voor gelijkwaardige samenwerking aan een gemeenschappelijke agenda, met gedeelde verantwoordelijkheid en in een context van gezamenlijk leren.
In dat gelijkwaardige partnerschap hebben lokale organisaties en instellingen inspraak en medezeggenschap. Bijvoorbeeld in de uitvoering van een kinderwelzijnsbeleid, de selectie van stagiairs en afspraken rond stagetaken.
Kinderrechten
Tot op vandaag bestonden er geen duidelijke richtlijnen voor Vlaamse studenten uit het hoger onderwijs die in contact komen met kinderen en jongeren.
UCOS en Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) ontwikkelden een inspiratiekader met concrete beleids- en actiepunten. We willen universiteiten en hogescholen uitdagen om kritisch na te denken over internationale stages en onderzoeken. Eén opdracht: maak van kinderrechten een absolute prioriteit. Zo voorkom je negatieve effecten op het welzijn van jonge mensen.
‘Stages moeten actief bijdragen aan kinderrechten.’
Als we met een kinderrechtenbril kijken naar internationale stages staat het belang van kinderen en jongeren voorop. Op verschillende niveaus moet die bril opgezet worden: de student, de stageverantwoordelijke, de opleiding en het beleid.
Kinderwelzijnsbeleid
Om te beginnen moet een opleiding of instelling een kinderwelzijnsbeleid ontwikkelen. Dat omschrijft hoe het schade aan de doelgroep wil voorkomen, hoe stages en onderzoeken bijdragen aan kinderrechten, en welke maatregelen er zijn bij bezorgdheden over het welzijn van kinderen en jongeren.
Het kinderwelzijnsbeleid bevat richtlijnen over welk gedrag tegenover kinderen onacceptabel is, waar studenten heen moeten met vermoedens van mistoestanden, en hoe ze best omgaan met het maken en delen van foto’s en video’s.
Risicoanalyse
De opleiding en stageverantwoordelijke maakt ook best een risicoanalyse van stages en onderzoeksprojecten. Daarin bekijken ze hun positieve en negatieve impact op kinderen en jongeren. Het is absoluut noodzakelijk om hierbij de internationale partners te betrekken.
‘Betrek internationale partners bij de risicoanalyse.’
De risicoanalyse is altijd afgestemd op de specifieke context, zoals opleiding en land van bestemming. De analyse geeft een overzicht van de mogelijke schade die kinderen en jongeren kunnen oplopen, hoe zwaar het risico wordt ingeschat en wat er zal gedaan worden om dit te voorkomen.
Naast deze analyse moet er aandacht zijn voor het selectiebeleid, waarbij de studenten gescreend en geselecteerd worden op basis van kennis, vaardigheden en houding. Een gedragscode drukt het verwachte gedrag naar de doelgroep uit.
Omkadering
Voor de student is een omkaderingstraject cruciaal, zowel voor, tijdens als na de stage of het onderzoek. Dit traject focust op verschillende ethische dilemma’s, kennis over hechting, discriminatie, kinderbescherming, misbruik en stereotype beeldvorming.
Tot slot moeten onderwijsinstellingen kritisch kijken naar stageplaatsen waar het lijkt alsof de stagiairs onmisbaar zijn voor de werking. Dat is geen duurzame praktijk en kan hechtingsproblemen versterken.
‘Studenten werken niet ter vervanging van lokale werkkrachten.’
Maak dus een duidelijk onderscheid tussen primaire en andere taken. Primaire taken worden overgelaten aan lokale medewerkers. Studenten werken ondersteunend en dus niet ter vervanging van lokale werkkrachten. Zo wordt de continuïteit van de zorg gegarandeerd.
Studenten kunnen vaak ook inhoudelijke taken uitvoeren. Bijvoorbeeld rond visie, technieken of kennisuitwisseling. Ze hoeven dus niet altijd rechtstreeks in contact te komen met kinderen en jongeren.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies