Kut
“Het leven is weer efkes kut” – het bericht werd om 2u46 verstuurd en prikt mijn slaapogen enkele uren later wakker. Sinds Mila en ik het erover eens waren dat ‘kut’ een, nu ja, ‘kut’ woord is en we het nog zo weinig mogelijk zouden uitspreken, tovert ze het in ieder bericht tevoorschijn.
Mila is zestien. Ik ken haar al even. Ze was jongere op het speelplein, ik was animator. Vanuit de tienergroep trok ze vaak grote ogen omdat ik rondfladderde in prinsessenkleren en drakenforten bouwde. Toegegeven, dat deed ik ook als mijn kleuters al lang naar huis waren. “Fantasie is voor baby’s die niet beter weten”, beweerde ze.
‘Moet dit fort mij niet beschermen tegen u?’
Toen ik op een ochtend de werking moest openen, zag ik haar zitten. In het drakenfort. Het leek alsof ze er probeerde te verdwijnen tussen de dauwdruppels. Het was nog maar zeven uur. Veel te vroeg voor humeurige tieners om in het gras te zitten, dacht ik. Ik ging naast haar zitten.
“Moeten de muren van dit fort mij niet beschermen tegen u?” “Enkel als je erin gelooft.” Mila trok haar wenkbrauwen op en zweeg. “Al zo vroeg vertrokken deze ochtend?” Stilte. “Misschien omdat je wist dat ik zou openen?” probeerde ik. Ze lachte flauw. “Misschien.”
Gewoon stilte
Ik had het gevoel dat Mila gewoon stilte wou. In haar plaats wierp ik dan maar boze blikken naar de vogels die met hun getsjilp ons moment verstoorden. Wat kon ik doen om nuttig te zijn?
“Misschien ben ik niet weg geweest”, klonk het voorzichtig. Afwachtend. “Ben je niet naar huis gegaan?” vroeg ik zacht. Het voelde alsof ieder woord te veel haar nu zou wegjagen.
“Ik heb geen thuis.” De moed die ze verzameld had om me dit te vertellen, deed haar stem trillen. “Of toch, dit stomme fort voelt evenveel aan als thuis.” Ik keek rond en kon plots ook geen drakenfort meer zien. Het verdorven gras op de heuvel stond er nog maar triestig bij.
Puzzels
We gingen binnen boterhammen eten. Mila vertelde over de vele voorzieningen waar ze al in verbleef. En over haar broer die telkens naar andere voorzieningen werd gestuurd. Nooit zaten ze samen. “Een beetje zoals die puzzels die hier liggen. Alle stukken zijn ergens anders te vinden.”
“En soms voelt het aan alsof we die puzzels nooit meer volledig zullen krijgen”, vulde ik stil aan. “Het is een zware rotklus, maar wel de moeite om te proberen. Je hoeft het niet alleen te doen”
‘Je hoeft het niet alleen te doen.’
De volgende ochtend kwam Mila wel van ‘thuis’. Ze vroeg of ze mij mee mocht helpen verkleden. Ik speelde mijn verbazing groot uit “Niet te zot hé.” Ze glimlachte en toverde me om tot ontdekkingsreiziger – dat was het thema van de dag.
“Hoe verzin je dit eigenlijk? Die thema’s en die rare kleren altijd.” “Door los te denken. Of zoiets.” – ik kon het niet goed uitleggen. “Door mijn fantasie gewoon de vrije loop te laten.” Weer die frons op haar gezicht. “Doe jij dat nooit? Ik vind het heerlijk. Soms is het ook een beetje wegdromen van de realiteit.” De frons bleef.
“Ik wil niet dromen over dingen die toch nooit echt kunnen worden. Dat voelt enkel kut.” Ze deed het klinken alsof ze mij de les spelde, trok de deur achter zich dicht en liet zich de rest van de dag niet meer zien.
Overdadig
Die zomer bouwden Mila en ik een band op. Via berichtjes blijft die band vanop afstand voortbestaan. Vorig jaar in december spraken we voor het eerst af. We aten oliebollen op de Gentse wintermarkt.
Daar op dat bankje, tussen alle kraampjes, kakelende kinderen, zoenende koppels en hels drukke verlichting, beseften we dat het een dom idee was om daar af te spreken.
‘In een teveel aan geuren en felle kleuren vertelde de wintermarkt ons wat Mila moest missen in haar leven.’
We zagen broers en zussen hand in hand lopen met vroege kerstcadeautjes. Mensen die gezellig handen warmen aan de vuurtjes. Families aanschuiven voor roze suikerspinnen, kinderen die enthousiast rondsprongen – als kapotte veertjes in van dat goedkoop plastiek speelgoed.
Overdadig. In een teveel aan geuren en felle kleuren vertelde de wintermarkt ons wat Mila moest missen in haar leven, in de jeugdhulp. “Kerst is echt kut.”
Samen dwalen
Terug naar dat berichtje. Mila vraagt om af te spreken. “In november is de stad nog gezellig.” Ik stuur Mila terug dat ik overdag werk “Waar?” “Op de Universiteit” “Is dat niet voor serieuze mensen?” – zelfs zonder emoticons doet Mila haar berichten knipogen. “Ik heb even iemand nodig die me helpt wegdromen”, schrijft ze.
We besluiten samen rond te dwalen. Dat voelt vertrouwd aan. Mila vertelt me over haar broer. Over de plannen die ze hadden om meer contact te houden. “Van de begeleiding kreeg ik zelfs meer vrije uren om naar hem toe te kunnen gaan.”
‘Ik heb even iemand nodig die me helpt wegdromen.’
Maar de broer is verhuisd en woont nu nog verder. En nog meer vrije tijd zit er niet in. “Ik doe mijn best hé.” Mila balt haar vuisten en schopt een verdwaald blikje cola de straat op. Ze blijft staan en kijkt me aan. “Ik blijf maar gaan en gaan en gaan en iedere keer, bam, valt er weer een muur voor mijn neus, zomaar.”
Voor het eerst laat ze zich omhelzen. Even. Nadien dwalen we in sneltempo verder. Af en toe schoppen we op verdwaalde blikjes. Soms krijgen we ze lekker ver. Mila lacht. “Ik dacht dat gij het type waart dat alles in de juiste vuilbak zou willen gooien.” “Het kriebelt”, lach ik schuldig. “Maar dit is nu even belangrijker”. Ze knikt. “Samen boos zijn doet deugd.”
Leuke dingen
Na een tijdje vertragen we. Mila kijkt me aarzelend aan. “Is het raar dat ik ook leuke dingen wil vertellen?” “Je maakt me nieuwsgierig” Mila tovert op haar telefoon een foto tevoorschijn waarop ze met droomogen een jongen omhelst. “Woooo, vertel me alles!”
Mila woont nog steeds op dezelfde plek als toen we elkaar leerden kennen. Ze gaat dus ook, eindelijk, al twee jaar naar dezelfde school. De jongen op de foto ook.
‘Ik kan moeilijk uitbundig blij zijn.’
Mila is trots. Ik lach onhandig mee en wil haar in haar vrolijkheid beamen. Maar ik weet ook hoe hard ze heeft moeten vechten om hier te geraken. Ik kan moeilijk uitbundig blij zijn.
Hetzelfde huis, dezelfde school, contact met je broer, lang genoeg ergens verblijven om een lief te leren kennen. Zouden zo’n dingen niet vanzelfsprekend moeten zijn voor alle jongeren?
De winterzon maakt aanstalten om te vertrekken. “Ik ga dan eens naar huis.” Mila beklemtoont het laatste woord. Ze wijst naar de zon. “Zo heb jij nog wat licht om die blikjes te gaan rapen.” “Niet lachen met mijn liefde voor het milieu, iedereen zijn liefde hé.” Ik laat het klinken alsof ik op mijn tenen getrapt ben.
Wanneer Mila begint weg te wandelen, draait ze zich nog vlug om. “Nog één iets. Ik droom kei veel de laatste tijd”, ze kijkt me met betrapte blik aan. Als een kind dat net de snoepkast ontdekt heeft. “Ook over mijn broertje. Dat moet gewoon in orde komen.”
Reacties [3]
Mooi geschreven Eveline. Fijn dat je door jezelf te zijn, zoveel mensen kan inspireren en ook anderen kan ondersteunen.
Gewoon, dank je beide.
Prachtig! Ontroerend. Heerlijk geschreven. De realiteit kan hard zijn en toch zijn er altijd zachte kantjes !
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies