Zorg voor elkaar
In het boek blikt Vandeurzen terug op tien jaar zorg en welzijn: “Wie in de miserie zit, heeft weinig boodschap aan grote woorden. Maar aan het eind van mijn ministerschap wil ik toch eens mijn fundamentele beweegredenen uitspreken, wars van alle cynisme. Mijn mening.”
‘Een ideale inleiding in het boeiend Vlaams zorglandschap.’
Die mening steekt Vandeurzen niet weg. Zijn relaas pakt beter op papier dan op televisie. Vandeurzen spreekt niet in oneliners, waardoor hij de afgelopen jaren soms vaag en onduidelijk communiceerde.
Er is geen consensus
Niets daarvan in ‘Zorg voor elkaar’. Het boek leest als een trein. Het is een ideale inleiding voor mensen met interesse in het boeiend Vlaams zorglandschap. Alle grote transities van het afgelopen decennium passeren de revue: vermaatschappelijking, integrale jeugdhulp, eerstelijnszones, geïntegreerd breed onthaal, persoonsvolgende financiering en de Vlaamse sociale bescherming.
Ministers die terugblikken op hun loopbaan, selecteren graag de eigen hoogtepunten. Het resultaat is dan te rooskleurig en overtuigt niet. Vandeurzen vermijdt die valkuil. Al fietst hij af en toe rond een aantal heikele punten heen, om de wachtlijsten niet te noemen.
Je krijgt ook geen inkijk in nachtelijke vergaderingen of politieke achterhoedegevechten. Gevechten die hij heeft moeten leveren. Zeker weten. Daardoor lijkt het of er in Vlaanderen consensus heerst over de toekomst van zorg en welzijn. Uit het politiek dossier van Sociaal.Net blijkt dat dit niet klopt. Er is discussie over de toekomst van onze zorg, gelukkig maar.
Werkveld
Vandeurzen was een minister die je tegenkwam. Hij bleef niet zitten in zijn bureau in een Brussels kantoorgebouw. Hij reisde Vlaanderen rond en knipte lintjes door van nieuwe woonzorgcentra en huizen voor mensen met een beperking. Hij sprak met gebruikers, zorgverleners en begeleiders.
‘Vandeurzen was een minister die je tegenkwam.’
Laten we hopen dat zijn opvolger dat ook doet. Kom buiten en ga naar de werkpraktijk. Praat met sociale professionals en zorgvragers, luister, laat je voeden en sta open voor andere meningen. Beslissingen worden er sterker door.
Superdiversiteit
Jo Vandeurzen laat niet na om een volgende minister van welzijn een aantal opdrachten te geven. Er moet meer geld komen, onder meer voor het wegwerken van wachtlijsten en de uitbouw van de Vlaamse sociale bescherming. De geestelijke gezondheidszorg moet een extra push krijgen en de idee van vermaatschappelijking mogen we niet verlaten.
Een meer onverwachte uitdaging die Vandeurzen benoemt is superdiversiteit. Hij deed dat al in aanloop naar de sociaalwerkconferentie. Hij zegt het nu opnieuw: “Wie had kunnen voorspellen hoezeer superdiversiteit de zorg zou uitdagen?”
Wij pikten dit thema eruit voor een gesprek met de minister. Aan tafel zat ook Ilse Hackethal, directeur van Samenlevingsopbouw Antwerpen. Dat is een organisatie die al twintig jaar inzet op een diversiteitsbeleid. Haar vijftig medewerkers vormen samen een zeer diverse ploeg.
Onze samenleving is superdivers. Sociale professionals hebben het moeilijk om die evolutie bij te benen.
Jo Vandeurzen: “Ik kan een hele reeks projecten opsommen die we de afgelopen jaren hebben opgestart. Op veel terreinen zijn er stappen gezet, denk maar aan de proefprojecten in de ouderenzorg of de ondersteuningsteams in de jeugdhulp. Er kwamen sociale telefoontolken en we lanceerden zopas een tool voor cultuursensitieve zorg. Maar ik geef toe dat het de afgelopen tien jaar meer had mogen zijn. Diversiteit moet meer aan bod komen in het welzijnsbeleid.”
‘Qua diversiteit had het meer mogen zijn.’
Hoe dan?
Jo Vandeurzen: “Organisaties in zorg en welzijn hebben een missie waarin staat dat ze kwetsbare mensen ondersteunen. Ik vind het dan ook niet meer dan normaal dat ze zich de vraag stellen of ze iedereen bereiken die ze geacht worden te bereiken. En zo ja, bied je dan de kwaliteit die zorgvragers mogen verwachten? Zijn sociale professionals zich voldoende bewust van de leefwereld van mensen die ze ondersteunen? Dat zijn kritische, maar noodzakelijke vragen voor directies en raden van bestuur.”
Ilse Hackethal: “Ik volg dat. Directies moeten echt kiezen voor een diversiteitsbeleid. En dat gebeurt, maar verre van overal. Het hangt nog te veel af van individuele vzw’s of ze die keuze maken. Het is te vrijblijvend.”
Rekent de overheid te veel op eigen initiatief van sociale ondernemers om werk te maken van kleur en diversiteit?
Jo Vandeurzen: “De titel van het Vlaams regeerakkoord was ‘Vertrouwen geven’. Sociaal ondernemers hebben ruimte en vertrouwen nodig. Sterke organisaties stellen zichzelf wel de cruciale vraag of ze representatief zijn voor de samenleving waarin ze functioneren. Werken aan diversiteit is een proces. Het heeft tijd nodig. Maar het klopt dat je als overheid af en toe de juiste prikkels moet geven. Dat doen we ook. Zo verstrakken we in het uitvoeringsbesluit op het nieuwe woonzorgdecreet de terminologie. Vroeger was ‘aandacht voor diversiteit’ een erkenningsnorm, nu staat er dat woonzorgcentra een diversiteitsbeleid moeten voeren. Dat is al een pak minder vrijblijvend.”
‘In sommige regio’s is diversiteit nauwelijks een issue.’
“Bovendien mag je niet uit het oog verliezen dat het aanvoelen van superdiversiteit in Vlaanderen erg verschilt van regio tot regio. Genk, Antwerpen en Brussel zijn multicultureel. Maar in meer landelijke gebieden is de ervaring anders. Daar is diversiteit nauwelijks een issue. En dat is in zorg en welzijn ook aan de orde. Niet alle welzijnsvoorzieningen of woonzorgcentra hebben cliënten met een migratie-achtergrond. Sommige wel, anderen niet. Je kan dus moeilijk vanuit Brussel opleggen wat er moet gebeuren.”
Er zijn dus veel redenen voor een overheid die vanaf de zijlijn toekijkt?
Ilse Hackethal: “Het is niet omdat sociale organisaties de diversiteit niet aanvoelen, dat ze er niet is. De uitdaging blijft om er mee aan de slag te gaan. Antwerpen is een superdiverse stad. Geen enkele bevolkingsgroep is nog in de meerderheid. Genk is al langer zo’n majority-minority-city. Als opbouwwerk moeten wij daarop inzetten.”
‘Ik vind dat de overheid meer mag sturen.’
“Met alleen cultuursensitieve medewerkers kom je er niet. Pas als je personeelsploeg even divers wordt als de samenleving zal je organisatie echt veranderen. Je moet die diversiteit in huis halen maar dan breng je ook conflicten binnen. Dat is niet erg, het is een proces dat nooit af is. In Vlaanderen zijn er maar een paar organisaties zijn die daar 100 procent voor gaan. En dat is jammer. De overheid heeft een belangrijke verantwoordelijkheid om de lat hier hoger te leggen. Dus ja, ik vind dat de overheid meer mag sturen.”
Wat was voor Samenlevingsopbouw in Antwerpen de sense of urgency?
Ilse Hackethal: “Bereiken we de mensen in de buurt waar we werken? Dat was twintig jaar geleden een urgente vraag voor het opbouwwerk in Antwerpen. We hebben daar met succes aan gewerkt, ook binnen de eigen organisatie. Ons diversiteitsbeleid evolueerde naar een inclusief personeelsbeleid. Zonder een diverse ploeg medewerkers zijn wij niet geloofwaardig. Maar dat brengt dus intern debat met zich mee. Je moet dingen in vraag durven stellen.”
‘Zonder een diverse ploeg medewerkers zijn wij niet geloofwaardig.’
“Is ons werk aangepast aan iemand met een beperking? Hoe combineer je werk en gezin? Het gaat ook over andere feestdagen, kunnen deelnemen aan het vrijdaggebed, halal eten of lange periodes vrij kunnen nemen voor familiebezoek in het buitenland. Je moet de diversiteit binnen de diversiteit zien: het is niet omdat een collega geen hoofddoek draagt dat ze niet vast.”
Pragmatiek bepaalt je organisatie?
Ilse Hackethal: “Pragmatiek is inderdaad belangrijk. Je moet discussies durven afsluiten en keuzes maken. Maar een belangrijke tip: een bepaalde regel of afspraak mag nooit in het nadeel zijn van iemand anders. Je moet maatregelen nemen die in het voordeel zijn van de hele ploeg.”
“Racisme of discriminatie mag je nooit onder de mat vegen. En dat geldt voor iedereen. Gemene opmerkingen over vrouwen, mensen met een andere huidskleur of holebi’s kunnen niet. Iedereen moet zich thuis voelen in onze organisatie. Je moet het dus op tafel leggen, bespreken wat je er mee doet en beslissen hoe je samen aan een zeel kunt trekken.”
‘Ik geloof sterk in het delen van goede praktijken.’
Jo Vandeurzen: “Ik geloof sterk in het brengen en delen van dit soort goede praktijken. Investeer in lerende netwerken. Dat werkt het meest inspirerend en is de meest verstandige strategie om twijfelende organisaties over de streep te trekken. Soms is het slim om een uitdaging praktisch en down-to-earth aan te pakken. Zo vermijd je de grote ideologische discussies.”
Goede praktijken zorgen voor een groter draagvlak?
Jo Vandeurzen: “Draagvlak komt niet zomaar uit de lucht vallen. Als politicus moet je draagvlak creëren en dat veronderstelt ook leiderschap. Kijk naar persoonsvolgende financiering voor mensen met een beperking. Als ik daar had gewacht op een spontaan draagvlak, dan stonden we vandaag nog geen stap verder. Maar diversiteit is geen gemakkelijk thema. Het polariseert de samenleving. Als men hier zou op doorduwen, dan riskeert het wel een politiek debat te worden. Dan neemt de polarisering nog verder toe. ”
Ook voor politici is diversiteit een moeilijk thema?
Jo Vandeurzen: “Ik heb daar geen slechte of romantische gevoelens over. Superdiversiteit is een realiteit. Alleen merk ik wel dat de polarisatie toeneemt. Een van mijn medewerkers, Nawal Farih, is een jonge vrouw van Marokkaanse origine. Ze is kandidaat voor de verkiezingen. Zij wordt meer dan vroeger aangesproken op haar afkomst. Ik vind dat tekenend voor de polarisering in de samenleving.”
‘De polarisatie neemt toe.’
Ilse Hackethal: “Wij zetten sterk in op racisme en discriminatie en vertalen dat positief naar solidair samenleven. Veel van onze medewerkers zijn slachtoffer van discriminatie. Daarom is de internationale dag tegen racisme voor ons even belangrijk als de werelddag tegen armoede. De strijd tegen racisme moet een van de krachtlijnen zijn van sterk sociaal werk.”
Jo Vandeurzen: “Een kwetsbare mens, is een kwetsbare mens. Dat maakt zorg en welzijn natuurlijk heel bijzonder. Sociale professionals werken met mensen die kwetsbaar zijn en je kan moeilijk uitleggen dat er twee soorten kwetsbare mensen zijn. De ene met de ene kleur, de andere met een andere. Ik ben misschien naïef, maar in tien jaar ben ik geen zorgvoorziening tegengekomen waar ze op dat vlak bewust selecteren aan wie ze zorg verlenen.”
Toch nam je als minister enkele initiatieven rond cultuursensitieve zorg.
Jo Vandeurzen: “Cultuursensitieve zorg is belangrijk. Ik geef twee voorbeelden. In de Marokkaanse en Turkse gemeenschap dragen mensen meer zorg voor hun ouders, maar ook dat verandert. Mantelzorg wordt steeds minder evident, ook bij mensen met migratieroots. Woonzorgcentra krijgen dus een diverser publiek over de vloer. Dat roept nieuwe uitdagingen op.”
‘Cultuursensitieve zorg is belangrijk.’
“Hetzelfde zie je in de geestelijke gezondheidszorg. Ik bezocht een aantal keer Solentra, een organisatie voor jonge vluchtelingen met grote trauma’s. Als psycholoog en psychiater is kennis van en inzicht in cultuur toch belangrijk. Zorgverleners moeten begrijpen uit welke geschiedenis, leefwereld en context mensen een hulpvraag stellen. Daar heb je cultuursensitieve hulp voor nodig.”
Op Sociaal.Net publiceerden we een stuk over conviviaal samenleven in de superdiverse stad. Boodschap? Harmonieus samenleven begint bij respect voor elkaar.
Jo Vandeurzen: “Dat kan ik volgen. In Genk is dat trouwens een bewuste strategie. Mensen moeten elkaar ontmoeten en leren kennen, maar ze moeten niet alle meningen delen. Respectvol met elkaar omgaan is belangrijk. We moeten kunnen samenleven.”
‘Respectvol met elkaar omgaan is belangrijk.’
Ilse Hackethal: “Voorwaarde is wel dat ontmoetingen in de openbare ruimte professioneel ondersteund worden. Machtsverhoudingen in de samenleving maken immers dat het openbaar domein al snel ingenomen wordt door de dominante groep. Het is belangrijk om ook anderen een plek te gunnen. Sociale professionals kunnen daarvoor zorgen.”
Jo Vandeurzen: “We moeten evolueren naar meer buurtgerichte zorg. Dat is de toekomst. Wij moeten op buurtniveau gemeenschappen uitbouwen, ontmoetingsplaatsen waar we informele zorg een kans kunnen geven. Daar heb je ook professionals nodig die helpen verbinden. Van dit model proberen we lokale besturen en eerstelijnszones te overtuigen.”
Voor ons politiek dossier interviewden we met Sociaal.Net vijf potentiële nieuwe ministers van welzijn. Wat is de grote prioriteit voor je opvolger?
Jo Vandeurzen: “Ik hoop dat het beleidsdomein niet zal verkaveld worden. Welzijn en gezondheid is een breed beleidsdomein met een groot budget. Dat gaat van de kinderbijslag tot justitiehuizen en enkelbanden. Een splitsing tussen welzijn en gezondheid zou het broodnodige intersectoraal werken compleet doorkruisen. Het is de reden dat ik het Agentschap Opgroeien snel heb doorgeduwd. Kind en Gezin en Jongerenwelzijn kunnen daardoor al niet zonder meer uit elkaar gehaald worden.”
Je klinkt nog erg gedreven. Waarom dan toch stoppen?
Jo Vandeurzen: “Tien jaar dezelfde bevoegdheid is voldoende. Er moet ook vernieuwing komen. Niet alleen voor zorg en welzijn, ook voor mijn partij. Mensen moeten ruimte maken om vernieuwing en verjonging mogelijk te maken. Ik ben zelf partijvoorzitter geweest. Ik weet hoe belangrijk dat is. Maar ik zal het wel missen, de politiek, het departement.”
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies