Sociaal laboratorium
Kolly stelt zich de vraag naar aanleiding van haar onderzoek bij studenten sociaal werk met een migratieachtergrond die zich uitdrukkelijk omschrijven als moslim of katholiek.Kolly, M. (2018), ‘Professionele identiteit en religieuze identiteit. Solidariteit tussen minderheden bij maatschappelijk werkers in spe’, Brussels Studies, 1-16
Het onderzoek naar de plaats en rol van godsdienst en geloof – Kolly spreekt zelf over zichtbare en onzichtbare religie – bij de vorming van de professionele identiteit van studenten kadert in een bredere onderzoeksopzet naar een Franstalige katholieke hogeschool in Brussel als ‘sociaal laboratorium’ waar mensen met heel verschillende etnisch, culturele, religieuze, migratiehistorische en andere achtergronden samen leven en leren.
Concrete aanleiding is dat deze onderwijsinstelling als een van de weinigen het dragen van de islamitische hoofddoek uitdrukkelijk toelaat als een middel tot inclusie. Hierdoor trekt ze veel religieuze moslima’s aan, terwijl ze ook heel aantrekkelijk is voor christelijke Sub-Saharaanse studenten omwille van haar institutionele identiteit.
Conflict
Deze (rooms)katholieke en moslimstudenten kunnen in conflict komen tussen wat van hen als sociaal werker verwacht wordt en wat hun religie aan ethische normen voorschrijft. Klassieke voorbeelden zijn iemand wel of niet helpen bij het afbreken van een zwangerschap of iemand wel of niet anders benaderen omwille van zijn seksuele geaardheid.
‘Professionele deontologie is complex.’
Kolly geeft zelf geen antwoord op de vraag of sociale professionals in naam van hun religie een opdracht mogen weigeren. Het is ook geen eenvoudige kwestie. Professionele deontologie is complex. Wel stelt Kolly zich de vraag of opleidingen sociaal werk hieraan niet meer aandacht moeten besteden. Diezelfde vraag kwam op Sociaal.Net overigens ook al aan bod naar aanleiding van de worsteling van het sociaal werk met de hoofddoek.Stagebegeleiding sociaal werk Odisee hogeschool (2017), ‘Laten we er geen doekjes om winden. Sociaal werk struikelt over hoofddoek’, Sociaal.Net, 18 december 2017.
Vertrouwen in de mens
De bevraagde studenten zien hun geloof vooral als een inspiratiebron voor dienstbaarheid en respect voor de mens. Geloof staat niet voor theologische kennis en dogmatiek, wel voor vertrouwen in de mens en de schepping. Dit vertrouwen geeft hen kracht om zichzelf in te zetten voor een betere wereld waarbij sociaal werk hun roeping is.
Dat ze zich moslim of katholiek noemen, wil niet zeggen dat ze de uitgesproken ethische standpunten van gezagdragers volgen. Het is niet omdat deze laatsten homoseksualiteit tegennatuurlijk vinden of het recht op abortus verwerpen, dat zij als sociaal werkers mensen omwille van hun seksuele geaardheid minder respecteren of mensen niet helpen als ze hun zwangerschap willen onderbreken.
De zogenaamde morele onwennige situaties waarin ze tegen hun geloof moeten handelen, komen in hun beleving niet voor. Ze lijken eerder een theoretisch probleem. En daarmee relativeren deze onderzoeksbevindingen meteen het belang van het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren.
Opleiding
Is daarmee de kous af? Ik vind van niet. Op grond van de onderzoeksbevindingen is het nodig om in de opleiding sociaal werk stil te staan bij het toch wel merkwaardig en problematisch gegeven dat studenten hun persoonlijk geloof verbinden met gevestigde religies. Religies die maatschappelijk uitdrukkelijk normatieve standpunten innemen die niet altijd aansluiten bij de kernwaarden van het sociaal werk.
‘Moet de opleiding studenten een geweten schoppen?’
Dat deze groep studenten meent dat hun religie en het sociaal werk uiteindelijk dezelfde waarden delen zoals ‘respect voor de mens’, mag ons niet weerhouden om toch het gesprek aan te gaan, zeker niet als de concrete normatieve kaders en regels verschillen.
Wat betekent het voor hun professionele identiteit dat deze sociaal werkers in spe hun geloof in mens en schepping verbinden met het lidmaatschap van religieuze gemeenschappen die hun maatschappelijke macht gebruiken op een wijze die voor sociaal werk problematisch is?
Kortom: heeft een opleiding niet de opdracht hen op dit punt een geweten te schoppen door deze kwestie te problematiseren?
Gewetensvol handelen
Het blijft dus zinvol en noodzakelijk om in de opleiding het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren te bespreken. Ik zou daarbij voorstellen om dat recht te kaderen in de erkenning van de plicht van de sociaal werker om soms dienst te weigeren op grond van gewetensbezwaren.
‘Reflectie betekent ook gewetensvol handelen.’
Gewetensvol handelen is niet iets wat pas aan de orde is in en ten aanzien van grenssituaties waarin een moreel conflict of dilemma zich aandient. Reflectie betekent niet alleen bewust handelen, maar ook gewetensvol handelen.
Rechten van de mens, menselijke waardigheid en rechtvaardigheid behoren tot de kernwaarden van de sociale dienstbaarheid, waarnaar de sociaal werker altijd en overal moet kunnen refereren. Efficiëntie, effectiviteit en performantie – ook belangrijke professionele deugden – zijn daaraan ondergeschikt.
De studenten in het onderzoek van Kolly zijn zich daarvan bewust. Centraal staat voor hen ‘respect voor de menselijke persoon’. Het is op grond van deze plicht tot gewetensvol handelen dat de sociaal werker nood heeft aan een aantal rechten. Bij het oordelen of een sociaal werker die rechten verantwoord uitoefent, is de toetssteen of hij daarmee aan zijn professionele plichten tegemoetkomt.
Professionele plicht
Volgens mij heeft elke sociaal werker de plicht en dus ook het recht om bepaalde diensten te weigeren als hij in eer en geweten overtuigd is dat de handeling niet in overeenstemming is met de kernwaarden van sociaal werk. De gewetensbezwaren die een sociaal werker wil inroepen kunnen enkel voortkomen uit zijn professioneel geweten.
Dit wil meteen ook zeggen dat het bezwaar niet gegrond is in een conflict tussen zijn lidmaatschap van een religieuze gemeenschap en zijn professionaliteit.
‘Geloof is geen geldig argument.’
Toegegeven, dat is een moeilijke afweging. Het is immers niet evident om een onderscheid te maken tussen de verschillende soorten gewetens in een persoon, een moreel geweten, een religieus geweten, een professioneel geweten, een burgerlijk geweten…
Legitieme weigering
De enige legitieme grond van een dienstweigering is gelegen in de diep ervaren tegenstelling tussen wat van hem gevraagd wordt en wat hij meent te moeten doen als goede sociaal werker. De weigering een opdracht uit te voeren is dan de enige manier om zijn werk goed te doen. Het gewetensconflict is er een tussen opgelegde norm(en) en kernwaarde(n) van sociaal werk.
Het punt dat ik hier wil maken is dat ‘geloof’ geen geldig argument is bij dienstweigering. Opdat een gewetensbezwaar een weigering van dienst kan verantwoorden, volstaat het niet te verwijzen naar wat een religieuze gemeenschap aan normeringen voorhoudt.
Hiermee is niet gezegd dat een mens geen geloofsovertuigingen mag hebben, geen morele opvattingen mag hebben op grond van een of andere als goddelijke openbaring ervaren waarheid. Wel lijkt me dit als argument bij professioneel handelen geen geldige reden om iets al dan niet te doen.
Respect voor geloof
Betekent dit dat religieuze argumenten en geloofsovertuigingen totaal irrelevant zijn? Nee, het feit alleen al dat toekomstige sociaal werkers geloof als een heel belangrijke inspiratie ervaren, geeft dit aan.
‘Vrijheid van geloof is een mensenrecht.’
Ik meen dat respect voor de persoon ook respect voor geloofsovertuigingen en religieuze identiteit van die persoon inhoudt. Vrijheid van geloof en geloofsbeleving is een mensenrecht. Dat we in het sociaal werk dit recht moeten erkennen, lijkt me evident.
De wijze waarop dit moet gebeuren is veel minder evident, zeker gegeven de maatschappelijke superdiversiteit en de vaststelling dat de institutionele realiteit hiermee niet overeenstemt. Bij verdere analyse zal vanuit een principieel onderscheiden van gerechtvaardigde en niet-gerechtvaardigde gewetensbezwaren de onderlinge verhouding bekeken moeten worden.
Nieuwe vragen
De antwoorden en conclusies van de onderzoeker roepen veel vragen op. Veel meer dan het zelf beantwoordt. Om haar voorstel naar een analyse van het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren in de opleiding sociaal werk uit te werken, voorzie ik volgende twee stappen.
‘Het onderzoek van Kolly roept vele vragen op.’
Een eerste betreft een kritische analyse van het door haar gehanteerde psycho-sociologisch kader dat onvoldoende ruimte laat om het wezenlijk verschil tussen gelovige inspiratie, religieuze betrokkenheid en moreel geweten te vatten.Kolly kadert haar onderzoek in de pragmatische en fenomenologische psychosociologie van Lamine die weinig of geen oog heeft voor structurele en institutionele machtsmechanismen in de maatschappij: Lamine, A.-S. (2013), ‘Croire et douter, une perspective sociologique et pragmatique’, Nouvelle revue de psychosociologie (16)2, 37-50.
Een tweede stap bestaat uit een diepgaande analyse van hoe in het kader van de universele mensenrechten – zowel in het positieve recht, de jurisprudentie, als rechtstheoretische discussies – dit recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren gedefinieerd wordt, en wat dit impliceert voor de deontologie van sociaal werk. Een boeiende bron daarvoor is de theorie en het onderzoek van Puppinck, een gezaghebbende rechtstheoreticus en activist inzake religieuze rechten.Puppinck, G. (2016), ‘Objection de conscience et droits de l’homme. Essai d’analyse systématique’, Société, Droit et Religion, 6(1), 209-275.
Reacties [3]
Waarom GEEN hoofddoek ? Omdat een hoofddoek iemand meteen aantoont als moslim, zoals een kruis betekent ik ben katholiek, enz. Geloof. Is denken dat iets is of was. Iedereen DENKT wat hij wil, in de eigen woning, niet in het openbaar !
Als een hulpverlener een begeleiding ‘moet’ doen waar hij niet achterstaat, zal dit in het nadeel zijn van de cliënt en zal hij nooit kunnen voldoen aan de basishoudingen die verwacht worden van een hulpverlener. Een onvoorwaardelijke positieve houding, een vertrouwensrelatie en het ‘correct’ omgaan met diversiteit staan hier op het spel.
Laat ons dan eens oog hebben voor de krachten van studenten met loyaliteit jegens hun levensbeschouwing. Deze studenten kunnen zeker ingezet worden bij die doelgroepen waar het de doorsnee ‘ongelovige’ hulpverlener juist niet lukt om mandaat bij te verkrijgen. Een specialiteit binnen het sociaal werk.
Ik merkte tijdens stages een tekort aan gespecialiseerde diensten die weten mandaat te verkrijgen bij praktiserende gelovigen. Hierdoor mist deze doelgroep ondersteuning op maat tijdens begeleidingen.
Het waarheidsdenken is een valkuil voor iedereen, zowel voor de atheïst als de theïst.
De nederige mening van een HBO5 student…
Als student hulpverlener heb ik meegekregen van mijn docenten dat je neutraal en u eigen referentiekader opzij moet kunnen zetten om de cliënt zo goed mogelijk te begeleiden. Echter moeten we in onze achterhoofd houden dat we ook maar mensen zijn. Of is het soms oke om een hulpverlener met een grote kinderwens, een cliënt toe te wijzen die een abortus wil plegen? Is het oke om een hulpverlener die net zijn kind verloren is aan kindermisbruik een cliënt toe te wijzen die een zedendelict in het verleden heeft gehad? Als moslima probeer ik zoveel mogelijk in de mate dat ik het emotioneel aankan de cliënt te helpen. Moest ik in een situatie terecht komen waar ik het moeilijk mee zou hebben dan hoop ik dat mijn collega het van mij kan overnemen. Is dit dan zo onredelijk van mij? En begrijp mij niet verkeerd dit gaat niet over abortus zaken of biseksuele situaties. Een goede moslim heeft richtlijnen gekregen geen handleiding.
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Ik kan talloze voorbeelden geven van mensen die bij het Anderlechtse OCMW bot vangen’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies