Vreemd gedachtenexperiment
Hoe zou de samenleving eruit zien zonder socialprofitondernemingen? Het antwoord op dit misschien wat vreemd gedachtenexperiment kan verbazen.
‘Social profit heeft grote impact.’
Je denkt natuurlijk onmiddellijk aan het verdwijnen van alle ziekenhuizen. Je beeldt je misschien in dat je je job moet opgeven om voltijds voor je zorgbehoevende ouders te zorgen. Ook het wegvallen van milieuverenigingen, kringloopwinkels, musea en bibliotheken zou ons voor grote uitdagingen stellen.
Anders gezegd. Je denkt in eerste instantie aan alle praktische hulp die je krijgt van socialprofitondernemingen in de buurt. En terecht. De meerwaarde van de social profit ligt natuurlijk in de eerste plaats in dat innovatief inspelen op maatschappelijke noden. Maar waar je misschien niet meteen bij stilstaat, is de grote impact op onze economie van die social profit.
Socio-economische betekenis
Om die sociaal-economische betekenis van de social profit in kaart te brengen, heeft Verso – vereniging voor socialprofitondernemingen – gebruik gemaakt van de macro-economische basisgegevens van de Nationale Bank van België en het Federaal Planbureau.Verso is de intersectorale werkgeversorganisatie voor de social profit in Vlaanderen. Verso groepeert zestien federaties, actief in de gezondheids- en welzijnssector, de socio-culturele sector, het onderwijs en de sector van de aangepaste tewerkstelling.
We leren daaruit dat de social profit op vlak van werkgelegenheid en toegevoegde waarde één van de sterkste stijgers van het afgelopen decennium is. Bovendien zijn de ondernemingen uit de gezondheidszorg, welzijn, socio-culturele sector en sociale economie sterk verweven met de economische bedrijvigheid in andere economische sectoren.
370.000 mensen
Dat de social profit een sterke groeimotor voor de werkgelegenheid is, leert een snelle blik op de meest recente lijst van knelpuntberoepen van de VDAB. Verpleegkundigen, verzorgenden en opvoeders staan nog steeds op die lijst.
Maar hoeveel mensen werken nu feitelijk in de Vlaamse social profit? In 2015 waren dat 368.789 mensen, zelfstandigen inbegrepen. Dat is 13,8% van het aantal werkzame personen in Vlaanderen. Dat aandeel is vergelijkbaar met de nijverheid- en energiesectoren of de banen bij de overheid en het onderwijs.
Tussen 2003 en 2015 nam de werkgelegenheid in de social profit toe met 37,5%. De social profit staat daarmee op de derde plaats qua groei in jobcreatie, na de zakelijke dienstverlening en de informatie- en communicatiesectoren. De algemene tewerkstellingsgroei in Vlaanderen bedroeg in dezelfde periode 12%. Dat is meer dan drie keer lager.
Multiplicator-effect
Maar dat is nog niet alles. Bij de economische impact van een sector hoor je vaak verwijzen naar de indirecte werkgelegenheid. Hiermee wordt de werkgelegenheid bedoeld die stroomop- of stroomafwaarts wordt gecreëerd als gevolg van de productie binnen een sector.
Denk bijvoorbeeld aan de werkgelegenheid die bij de pharmaceutische industrie ontstaat als gevolg van bestellingen van medicijnen door ziekenhuizen. Of de werkgelegenheid die voorzieningen voor personen met een handicap veroorzaken bij vervoersbedrijven voor het transport van hun residenten.
‘De social profit creëert banen.’
Economen gebruiken sectorale ‘werkgelegenheidsmultiplicatoren’ om het effect zichtbaar te maken. Die multiplicatoren liggen in de dienstensectoren hoger dan gemiddeld. Dit is te verklaren omdat het creëren van meerwaarde in dienstensectoren doorgaans een grotere inzet vergt van arbeidskrachten dan in de nijverheidssectoren die sneller gebruik kunnen maken van automatisatie en robotisering.
In alle subsectoren van de social profit liggen die werkgelegenheidsmultiplicatoren hoger dan het gemiddelde van de Vlaamse economie (8,98) en in sommige gevallen zelfs veel hoger. Zo kent de sector ‘maatschappelijke dienstverlening met huisvesting’ een multiplicator van 22,8. Dat zijn welzijnsvoorzieningen voor personen met een handicap of residentiële voorzieningen in de jeugdhulp of ouderenzorg.
De ‘maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting’ of ambulante hulpverlening binnen welzijn noteert zelfs 33,3. Dat is de hoogste multiplicator van alle bedrijfstakken. Concreet wil dat zeggen dat een toename van de output met 1 miljoen euro 33,3 jobs creëert in de rest van de economie.
In 2010 bleek dat de combinatie van de directe en indirecte werkgelegenheid van de social profit 15,6% hoger lag dan de directe werkgelegenheid. De social profit creëert dus banen buiten de eigen sectoren.
Toegevoegde waarde
Ook op vlak van de toegevoegde waarde behoren de socialprofitsectoren tot de kopgroep. De gerealiseerde toegevoegde waarde groeide van 10 miljard in 2003 naar 17 miljard euro in 2014. Deze stijging met 68% ligt fors boven het gemiddelde van de totale Vlaamse economie (+ 44%).
‘De social profit behoort tot de kopgroep.’
Ook hier sluit de social profit zich aan bij de sterkste groeisectoren van de afgelopen tien jaar: de zakelijke en financiële dienstverlening en de informatie- en communicatiesectoren.
Dankzij deze indrukwekkende spurt klimt het aandeel van de social profit in de toegevoegde waarde van de Vlaamse economie naar 8,12% in 2014. Dat is vergelijkbaar met de immobiliënsector of de bouw. Een derde van de toegevoegde waarde van de social profit komt tot stand binnen de maatschappelijke dienstverlening, 59% in de gezondheidszorg.
Ook op het vlak van toegevoegde waarde zijn er multiplicatoreffecten voor de gehele economie. En ook hier scoort de social profit bovengemiddeld.
De verschillende socialprofitsectoren laten multiplicatoren optekenen van 0,78 tot 0,91. Dat is fors hoger dan het Vlaamse gemiddelde van 0,64. De ‘maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting’ spant de kroon met 0,91. Dat wil zeggen dat een toename van de productie met 1 miljoen euro binnen deze sector leidt tot een toename van de toegevoegde waarde in alle bedrijfstakken met 910.000 euro.
Social profit als goede klant
Een interessante manier om de sociaal-economische verwevenheid van de social profit in het economisch weefsel in beeld te brengen, is het intermediair verbruik. Concreet gaat dit over grondstoffen en hulpmiddelen uit andere bedrijfstakken die worden aangewend om de doelstellingen van sociale ondernemingen te bereiken.
Voor de Vlaamse social profit bedraagt dat intermediair verbruik 40,6%. Dat betekent dat de output voor 40,6% tot stand komt door de aanwending van zo’n externe grondstoffen en hulpmiddelen, goed voor 11 miljard euro aan bestellingen.
‘Social profit is een belangrijke afzetmarkt.’
Andere sectoren vinden dus een aanzienlijke afzetmarkt in de social profit. De opmerking dat de social profit bijna uitsluitend toegevoegde waarde creëert vanuit de beloning van werknemers of de inkomenscreatie bij zelfstandigen, is dus niet correct.
De sectoren die het meest te winnen hebben bij een sterke social profit zijn de chemische industrie, groothandel, consultancy en wetenschappelijke activiteiten en de zakelijke dienstverlening. De social profit is trouwens de sector met het vierde hoogste niveau van intermediair verbruik, na de nijverheid, handel, zakelijke dienstverlening en de bouw.
Huis met veel kamers
De social profit is een huis met veel kamers. Elke subsector heeft zijn eigen dynamiek. Daarom is het interessant om deze cijfers aan te vullen met een detailanalyse. Daaruit leren we dat het intermediair verbruik van de social profit voor 72% op rekening komt van de gezondheidszorg, voor 15,5% op rekening van ondernemingen uit de welzijnssectoren.
‘De gezondheidszorg is de belangrijkste subsector.’
Van alle intermediaire aankopen van de social profit in Vlaanderen is 60% toewijsbaar aan de ziekenhuizen (41%) en de praktijken van artsen (19%). De gezondheidszorg is economisch dan ook de belangrijkse subsector van de hele social profit.
Voor de ziekenhuizen gaat 70% van het intermediair verbruik naar drie sectoren. Bijna 43% van het intermediair verbruik is intern afkomstig van de gezondheidszorg, met een leeuwenaandeel voor de praktijken van artsen. De chemische industrie neemt 15% van het intermediair verbruik voor zijn rekening, de groothandel tekent voor 12%.
De intermediaire aankopen door ondernemingen uit de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting komen voor een kwart vanuit allerlei vormen van dienstverlening (zakelijke dienstverlening, consultancy en financiële diensten) en voor een kwart vanuit productiesectoren (voeding, drank, energie, water en bouw). De overige helft van het intermediair verbruik zit bij een grote verscheidenheid aan sectoren.
Voor de ondernemingen uit de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting situeren de intermediaire aankopen zich voor meer dan 30% bij communicatie en transport. 20% van de intermediaire aankopen gaan naar overige zakelijke dienstverlening en consultancy.
Koplopers
De afgelopen tien jaar behoorden de socialprofitsectoren tot de absolute koplopers op vlak van groei in tewerkstelling, toegevoegde waarde en intermediair verbruik. De social profit is niet alleen een maatschappelijk waardevolle tak van de economie. Socialprofitondernemers dragen duidelijk bij aan de economische ontwikkeling.
‘Budget van social profit bestaat uit 57% subsidies.’
Wanneer de social profit soms te horen krijgt dat je geen sociaal paradijs bouwt op een economisch kerkhof, dan moeten we duiden dat de social profit deel is van de sterke economie waarop sociale welvaart wordt gebouwd.
De gebruikte gegevens brengen bovendien niet alleen de bestedingen van de socialprofitsectoren in beeld, ze laten ook toe de inkomsten te becijferen. Zo weten we dat de aanwending van de productie van de social profit voor slechts 57% wordt vergoed door de overheid. Dit betekent dat de social profit voor bijna de helft wordt gefinancierd vanuit andere bronnen zoals huishoudens en intermediaire leveringen. Dit aandeel is sterk wisselend per sector.
Maatschappelijke meerwaarde
Zonder overdrijving kunnen we dus stellen dat socialprofitondernemingen hun steentje bijdragen tot de economische ontwikkeling, voor jobs zorgen en zich voor een groot deel zelf weten te bekostigen.
Uiteraard stopt onze economische bijdrage daar niet. Net omdat er opvang en begeleiding is voor bijvoorbeeld kleine kinderen of zorgbehoevende ouderen, kunnen burgers werk en gezin of werk en zorg combineren.
‘De social profit laat burgers toe werk en gezin te combineren.’
De social profit zorgt dus niet alleen zelf voor tewerkstelling en banen. Ze zorgt er ook voor dat anderen kunnen bijdragen tot de economie doordat zij de zorgtaken van deze mensen grotendeels overneemt.
Uiteraard is dit slechts een deel van het verhaal. Deze economische return is een extra reden om te investeren in de social profit. De zorgzame antwoorden van de social profit op de vele maatschappelijke vragen is vanzelfsprekend nog veel belangrijker.
Reacties [1]
Boeiende analyse. Op een recente presentatie schrokken mensen ervan dat ik zei dat bijna 10% van de werkenden in Vlaanderen in maatschappelijke dienst verlening werken. Helaas is onze sector door onze afhankelijkheid van subsidies onevenredig kwetsbaar. Onevenredig met onze sectorgrootte, bedoel ik. Sommige overheden zijn onvoorspelbaar in hun toekenningsbeleid, bepaalde subsidies moeten jaarlijks hernieuwd worden, andere subsidies leggen te strakke beperkingen op bestedingen ( beperken van investeringen, het niet subsidiabel maken van teamoverleg of opleidingskosten). Dit soort analyse helpt alleszins om aan te dringen op eerlijker, slimmer en transparanter subsidiëren.
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies