Wat doe je precies?
Mijn job is studiotraining. Ik ondersteun jongeren bij hun eerste stappen in het alleen wonen. Jongeren starten in een leefgroep. Nadien stromen ze door naar kamertraining. Ze wonen dan op een studio van Minor Ndako. De jongeren hebben een eigen keuken, living, slaap- en badkamer. Studiotraining gaat over leren poetsen, koken, boodschappen doen en budgetbegeleiding. Het is een traject van één jaar. Nadien zoeken we een woning op de huurmarkt. Dan volgt er nog een traject ‘contextuele begeleiding in functie van autonoom wonen’. Dat is een vorm van begeleid wonen. Studiotraining, wat ik doe, is de stap daarvoor.
Wie zijn de jongeren die je ondersteunt?
Het zijn jongens en meisjes tussen 16 en 18. De vier die ik nu ondersteun, komen uit Afghanistan, Albanië en Servië. Het is de bedoeling dat ik elke jongere twee keer per week een uur zie. Maar meestal is dat meer, zeker bij de start. Bij jongeren die aan het einde van hun traject zitten, is dat meestal minder intensief.
Spreken ze Nederlands?
Ondertussen wel. Ze volgen allemaal Nederlandse les, ze gaan ook naar school. Ik heb wel al met tolken gewerkt. Vorig jaar had ik een jongen uit Eritrea die nog maar twee maanden in België was. Met uitbeelden, pictogrammen en tekeningen alleen kwam ik er niet. Hij sprak Tigrinya. Google translate kent dat niet. Met hem had ik elke week een gesprek met een tolk bij. Anders ging het niet.
Niet-begeleide minderjarigen hebben het niet gemakkelijk. Waar botsen ze op?
Ze hebben weinig geld, hun budget is beperkt. Elke week krijgen ze 56,70 euro. Daarmee moeten ze het doen. Dat is geld voor eten, kleren, internet, gsm. De huur van de studio en de vaste kosten zoals water en elektriciteit vallen daar buiten. Een ander groot probleem is eenzaamheid. Ze komen uit de leefgroep waar ze samenleven. Als je dan alleen op een studio gaat, mis je dat. Bovendien kunnen en willen ze niet veel geld uitgeven. Ze blijven in het weekend vaak thuis. Het is dan echt zoeken naar mogelijke activiteiten, sport, jeugdbeweging. Ze moeten een eigen sociaal netwerk uitbouwen.
‘Ik wil dat ze een plan maken voor de toekomst.’
Zien de jongeren hun toekomst in België?
De meesten willen uiteindelijk terug naar hun geboorteland. Ze willen terug als de oorlog in hun land voorbij is. Ik begrijp dat ook. Ze zijn daar geboren, ze hebben veel achtergelaten, moeten hier alles opnieuw opbouwen. Sommigen dachten dat het in Europa allemaal gemakkelijk zou gaan. Maar de realiteit is anders.
Blokkeert deze wens om terug te keren hun inspanningen om te integreren?
Ze zitten niet stil. Ze bouwen aan hun toekomst. Zij staan open voor onze samenleving en willen integreren. De meesten hebben een goed zicht op wat ze willen bereiken in het leven. Ze gaan naar school of willen werken. Dat is iets wat ik ook benadruk in mijn begeleiding. Ik wil dat ze een plan maken voor de toekomst. Ze moeten een doel voor ogen hebben. En ook al loopt het leven niet rechtlijnig, dat doel is er wel. Dat toekomstperspectief is veel belangrijker dan het verleden.
Dat is niet voor iedereen zo vanzelfsprekend.
Nee. De toekomst is erg moeilijk voor jongeren die geen perspectief hebben op papieren. Dat is ook de groep die niet terug wil naar het land van herkomst. Maar ook met hen probeer ik over de toekomst te praten. Ofwel blijf je hier illegaal en draag je de gevolgen, ofwel keer je terug, ofwel trek je door naar een ander land.
De vlucht van sommige jongeren werd betaald met geld van de familie. Zet dat hen onder druk?
Er zijn jongeren die veel van hun weinige geld sparen en opsturen naar hun familie. Als ze dat willen, moeten ze dat doen. Maar het geld dat ze opsturen, hebben ze niet voor zichzelf. En ze moeten wel zien dat ze hier voldoende hebben om te leven. Dat is een deel van de budgetbegeleiding. Heel veel jongeren hebben contact met familie, via telefoon, internet, sociale media. Dat biedt ook kansen. Ik heb een gast gehad met wie ik samen wekelijks skypte met de mama. Zij wist wie ik was, wat ik deed. Dat was goed voor het vertrouwen. De moeder wist dat hij er in België niet alleen voor stond. Het zorgde voor rust.
‘In hulpverlening gaat het om de klik.’
Heb je het als vrouw moeilijker bij jongens in begeleiding?
Dat is zeker moeilijker. Maar ze aanvaarden mij. Ze hebben ook geen keuze. Ze moeten het met mij doen, er is geen mannelijke begeleider. In hulpverlening gaat het om de klik. Om vertrouwen. Ik denk dat wanneer je je als sociale professional openstelt, dat je met iedereen wel een klik vindt. Die klik vinden is een deel van de job.
Vertrouwen opbouwen is de essentie van het werk. Hoe doe je dat?
Heel simpel. Door vertrouwen te geven. Als je vertrouwen geeft, krijg je meestal vertrouwen terug. Ik denk dat ik tot nu toe dertien jongeren begeleid heb. En met allemaal lukte het. Met de ene klikt het beter dan met de andere. Maar je vindt altijd wel punten en momenten waarop het wel klikt. En dan kan je verder.
Bots je soms met hun ideeën?
Nee. De jongeren hebben een andere cultuur maar ik heb daar geen moeite mee. Ik denk trouwens dat zij ook botsen met dingen die ik doe. Ik ben heel open, bijvoorbeeld over seksualiteit. Daarover praten is voor hen niet vanzelfsprekend. Ik schrik daar soms van. Maar het is zoeken naar manieren om dat thema dan toch op tafel te leggen.
Als je de moeilijke geschiedenis van die jongeren ziet, dan doen de meesten het hier eigenlijk toch best goed?
Absoluut. Er zijn gasten die zoveel meegemaakt hebben en toch de kracht vinden om verder te doen. Ik vind dat zot. Zij hebben oorlog meegemaakt, ze hebben mensen zien vermoorden. Bovendien staan ze er hier quasi helemaal alleen voor. En toch functioneren ze nog en vinden ze hier hun plek. Ik denk soms dat ik het niet zou kunnen.
Wat is jouw traject. Hoe ben je bij Minor Ndako beland?
Ik heb een dubbele opleiding. Ik ben opvoeder en maatschappelijk werker. Dat komt me in deze job goed van pas. Studiotraining heeft veel opvoedkundige en pedagogische aspecten, maar daar stopt het niet. Studiotraining is ook echt sociaal werk. Het gaat over administratie, psychosociale begeleiding, zoeken naar een woonst en vrijetijdsbesteding. Ik doe het nu iets meer dan een jaar. Het is me op het lijf geschreven. Ik doe het enorm graag. Ik krijg enorm veel verantwoordelijkheid en heb de ruimte om zelf veel initiatief te nemen.
De combinatie sociaal werk en orthopedagogie lijkt me uitermate boeiend.
Van dat extra jaar sociaal werk ben ik een andere persoon geworden. Binnen orthopedagogie ligt de nadruk erg op opvoeding, op de jongere in de leefgroep, op vrije tijd in de leefgroep. Ik ga dit nu veel meer buiten de organisatie zoeken. Dan leren de jongeren andere jongeren kennen, buiten de leefgroep, buiten de organisatie. Dat is interessanter. Door sociaal werk ben ik ook meer vanuit de jongeren zelf gaan werken en minder vanuit de visie van de opvoeder. Ik doe nu veel meer samen met de jongeren. Ik neem het niet over. Ik leg het bij hen.
‘De autonomie die ik heb, is fantastisch.’
Het is een autonome job. Sta je er niet alleen voor?
Klopt. Maar mijn team is de leefgroep, mijn coördinator is de hoofdopvoeder van de leefgroep. Ik heb ook een apart teamoverleg voor studiotraining, samen met de psycholoog en pedagoog van Minor Ndako. Ik sta er dus niet alleen voor. Maar de autonomie die ik heb, is fantastisch. Ik kan mijn ding doen. Ik kan honderd procent inspelen op de noden van mijn gasten. Ik kies wanneer ik werk, ben flexibel en zeer bereikbaar. De jongeren waarderen het en de organisatie aanvaardt het. Er is veel vertrouwen vanuit Minor Ndako. Dat is tof.
Kom jij jezelf veel tegen in je job?
Ik kom me weleens tegen ja. Het is een emotionele job. Soms ga ik over mijn grenzen, maar stress ervaar ik niet. Ik zeg altijd dat ik de jongeren niet begeleid maar ondersteun. De jongere zit aan het stuur van het traject, ik ga mee in het verhaal van de jongere. Als ik iets niet goed vind, dan zeg ik dat ook. Dan leg ik andere opties voor. Maar zij beslissen. Zij maken keuzes. Loopt het mis, dan bekijken we hoe we het oplossen en beter kunnen doen. Daar ligt mijn verantwoordelijkheid.
Ik heb het gevoel dat je niet toevallig in deze job bent beland.
Ik weet niet of toeval echt bestaat. Andere culturen trekken me aan. Ik heb een stage gedaan in Gambia. Ik heb daar ook een jeugdbeweging opgericht. Het was vrij snel duidelijk dat als ik in België bleef, ik wilde werken met vluchtelingen en niet-begeleide minderjarigen. Ik werk in eigen land in het buitenland. Wat moet ik nog meer hebben?
Het aantal minderjarige asielzoekers neemt enorm toe. De vraag naar begeleiding is gigantisch. Voelen jullie bij Minor Ndako die druk?
Ja. Er is zopas een nieuwe leefgroep opgestart voor kinderen tussen zeven en veertien jaar. Ze komen uit Afghanistan en Syrië. De druk vanuit het beleid is er wel. Er is vraag naar meer en snellere instroom van jongeren. Dat betekent ook dat jongeren sneller moeten doorstromen van de leefgroep naar kamertraining, van kamertraining naar begeleid wonen, van begeleid wonen naar alleen wonen.
De woonmarkt staat onder druk. Een deel van je werk bestaat uit het zoeken naar studio’s voor de periode na de kamertraining. Lukt dat?
Dat is heel moeilijk. Dat is het minst leuke aspect van mijn werk. Ook de jongeren vinden dat vreselijk. Ze krijgen veel racistische opmerkingen. Er is veel discriminatie. Bovendien is het aanbod beperkt en is hun budget laag. Veel huisbazen haken af op mensen die begeleid worden door een OCMW of diensten als Minor Ndako. Terwijl dat net meer veiligheid biedt. En sociale huisvesting is geen optie. Dat zijn wachtlijsten van meer dan acht jaar. Daar moet je gewoon niet aan beginnen.
Al die jongeren hebben tot hun achttiende ook een wettelijk voogd. Heb je daar contact mee?
Dat verschilt van jongere tot jongere. Een voogd heeft vooral een administratieve en juridische taak. Dat gaat over papieren en procedures. Het is goed dat ze er zijn. Je hebt aanwezige voogden die op bezoek komen. Maar er zijn er ook andere. Jongeren vinden het lastig als ze weinig contact hebben met hun voogd. Het is ook iemand die tot hun achttiende aanwezig blijft en dus een grote invloed heeft.
‘Ik wil jongeren vooral veel inspraak geven.’
De individuele begeleiding is kort. Dat zorgt voor breuken in de begeleiding.
Dat is inderdaad lastig. Een begeleider die een langer traject loopt, is beter. Maar is dat organiseerbaar? Bovendien is het voor jongeren wel goed om een keer een andere begeleider te hebben. Iedereen legt zijn eigen accenten, heeft eigen invalshoeken. Die diversiteit kan jongeren ook inspireren.
Wat is voor die gasten een ideaal parcours?
Ik wil jongeren vooral veel inspraak geven. Een jongere moet ten volle participeren aan het begeleidingstraject. Het is ook zijn traject. Begeleiders moeten luisteren naar wat jongeren willen. Als de jongere een doel voor ogen heeft, dan moet je als begeleider daarin meegaan. Volgens mij is dat zeer belangrijk.
De teneur in de samenleving over vluchtelingen is erg gepolariseerd. Er is veel engagement, maar ook veel verzet. Het zet alles op scherp.
Het zou een stap vooruit zijn als iedereen wat meer in contact zou komen met vluchtelingen. We zien ze teveel als groep, te weinig als individuen. We spreken over de Afghanen, de Syriërs. Dat groepsdenken zit er heel hard in. Maar dat slaagt nergens op. De Vlaming bestaat ook niet. Er is veel angst voor nieuwe culturen. De samenleving verandert, maar is dat zo erg? Ik ga er ook vanuit dat er nog altijd meer goede dan slechte mensen zijn. Laten we dus vertrekken van onze sterktes, onze krachten. En kruip vooral niet in je schulp.
Reacties [1]
een hoopgevend interview met een dynamisch persoon mag een uitdaging zijn voor anderen om positief te werken aan ‘problemen’
Zeker lezen
‘De kerstmarkt heeft betere openingsuren dan de sociale dienst’
Arts Wouter Arrazola de Oñate: ‘Racisme maakt mensen ziek’
‘Kinderen grootbrengen is een maatschappelijke taak’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies