De dood van Jordy zette opnieuw alle schijnwerpers op de jeugdhulp.
Het klopt dat wij af en toe in crisissen en stormweer belanden. De negatieve beeldvorming die dan overheerst, frustreert me soms. We proberen dat te doorbreken door de jeugdhulp ook positief in de kijker te zetten. De jeugdhulp in Vlaanderen maakt een enorme transitie door. Jeugdhulp 2.0 is een omwenteling waarin ik geloof. En ik sta niet alleen. Ook terreinwerkers stellen vast dat we in de juiste richting zitten.
‘Integrale jeugdhulp ging moeizaam van start.’
Je schetst een positief beeld van de jeugdhulp. Toch blijft er veel kritiek.
Integrale jeugdhulp ging moeizaam van start. We komen uit een tijd dat je voor alle hulp moest passeren langs het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of de jeugdrechtbank. Dat is nu anders. Zo’n veranderingsproces vergt een cultuuromslag. Dat is iets waaraan we nu geduldig timmeren.
De echte transitie naar meer preventieve zorg en vroegdetectie blijft uit, zo zei Vlaams parlementslid Elke Van den Brandt (Groen) op Sociaal.Net.
De begrotingsbesprekingen zijn achter de rug. We gaan vanaf 2017 opnieuw investeren in de jeugdhulp. We willen de hulpverlening dichter bij de minderjarige en zijn gezin brengen. Daarom zullen we sterk investeren in de jeugdhulp voor de toegangspoort.
Die keuze zal effect hebben op het werk van jeugdhulpverleners.
Sinds het Decreet Integrale Jeugdhulp staan hulpverleners in een andere relatie met cliënten. Een voorbeeld. In onze Ondersteuningscentra Jeugdzorg (OCJ) vragen we dat begeleiders krachtgericht werken met elke minderjarige, met elk gezin dat hulp zoekt. Met de methodiek van ‘Signs of Safety’ leiden we ze daarin op. Een hulpverlener moet een aangekaart probleem niet meteen oplossen door de eigen expertise in te zetten. Hij moet eerst bekijken welke hulpbronnen in een gezin aanwezig zijn. Begeleiders moeten met het gezin aan de slag gaan. Vroeger zorgden de hulpverleners voor de oplossing. Zij waren de experten. Die positie is vandaag houdbaar noch zinvol. Hulpverleners moeten krachten mobiliseren om samen naar oplossingen te zoeken.
Bij Jordy was er geen sociaal netwerk meer.
Ik wil en kan niet over deze concrete situatie spreken. Maar los daarvan: jongeren hebben recht op voortgezette jeugdhulp. Sinds het nieuwe decreet is dat opgetrokken tot maximaal 25 jaar. Ik ben het ook eens met de ambitie dat de jeugdhulp moet zorgen dat een jongere op zijn achttiende kan terugvallen op een netwerk. Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen pleitte in het Vlaams parlement voor de organisatie van netwerktafels. Ik wil daar graag mee experimenteren. Jongeren komen op hun achttiende of later uit dat hulpverleningsverhaal. Plots staan ze met beide voeten in de wereld, op terreinen die voordien onvoldoende in beeld kwamen: werk, wonen, OCMW, opleiding… Het zou goed zijn als we voor die jongeren zo’n netwerktafels kunnen opzetten, begeleid door een soort buddy. Geen ambtenaar achter een loket maar iemand die de jongere kan aanspreken om dat traject samen af te leggen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de coaches van ‘Youth at Risk’ of vrijwilligers van het ‘Fonds Dieter’ van de Koning Boudewijnstichting die jongeren helpen en stimuleren om verder te studeren.
‘Hulpverleners moeten krachten mobiliseren.’
Wie moet zo’n netwerk installeren?
Ik denk de begeleiding die op dat ogenblik aanwezig is. Maar dat is moeilijk. Een aantal jongeren zijn de hulpverlening moe en wijzen elke vorm van verdere ondersteuning af. Hoe doorbreek je dat? Elke jongere zou een vertrouwensfiguur moeten hebben die de juiste vragen stelt: Volg je een opleiding? Heb je psychische begeleiding nodig? Kan je je installeren in een studio of appartement? Ben je ingeschreven bij het OCMW? Op het moment dat de hulpverlening wegvalt, moet iemand anders inzetbaar zijn om die vragen te stellen en op te volgen.
Komt zo’n netwerktafel niet veel te laat? Moeten die empowerende benadering en het werken aan netwerken niet het DNA zijn van de jeugdhulp, ook voor jongeren van veertien?
Ik hoop dat men in de hulpverlening al langer aan het bouwen is aan die netwerken. Maar ik ben oprecht. Onze samenleving is complex. Die realiteit laat zich niet vatten in structuren. We proberen nu de hulpverlening op elkaar af te stemmen. En dat is al een hele klus. En de jeugdhulp botst, ook na zijn transitie, op nieuwe schotten op vlak van werk, huisvesting, onderwijs.
‘Een trajectbegeleider zal het verschil niet maken.’
Een trajectbegeleider zou voor jongeren een vertrouwensfiguur kunnen zijn. In het oorspronkelijk decreet stond zo’n trajectbegeleider ingeschreven. Maar het kwam er niet van.
Het debat over trajectbegeleiding is ondertussen een politiek debat geworden. Ik ben ervan overtuigd dat een trajectbegeleider niet voor alle jongeren het verschil zal maken. Een jongere in de jeugdhulp heeft soms een consulent, gaat te rade bij een psycholoog, zit op school, wordt opgevolgd door het CLB en een thuisbegeleidingsdienst… Wat kan een extra vierde, vijfde of zesde figuur nog betekenen? Ik denk dat trajectbegeleiding enkel zinvol is in zeer complexe en afgebakende dossiers.
Vandaag is er Jordy, enkele jaren geleden was er Miranda Bollen. Waar loopt het mis?
Bij een aantal jongeren ontbreekt elke degelijke context, of het nu familie is of iets anders. Soms speelt ook de hulpverleningsmoeheid. Jongeren die op hun achttiende hun eigen weg willen gaan, kunnen dat. Ondanks tegenwerpingen en argumentaties van velen rondom hen. Sommige jongeren zijn daarvoor meer gevoelig dan anderen.
Loopt het soms niet grondig mis omdat die jongeren nooit een juiste diagnose kregen?
De cruciale vraag is of integrale jeugdhulp dit soort tragische verhalen kan vermijden. Als het systeem goed werkt, dan maakt een multidisciplinair team een grondige analyse. Je hebt daardoor een bredere kijk op de mogelijkheden van een jongere en zijn gezin. Ik hoop dus dat het resultaat vandaag anders kan zijn, maar zeker ben je nooit.
‘Er bestaat geen waterdicht systeem.’
De jeugdhulp wordt dus ten onrechte afgerekend op basis van het overlijden van een jongen die in het oude systeem instroomde?
Het blijft speculeren. Een multidisciplinair team zou een bepaalde handicap of gedragsstoornis sneller aan het licht kunnen brengen. Maar we moeten ons geen illusies maken. Er komen nog Jordy’s. Dat is inherent aan hulpverlening. Er bestaat geen waterdicht systeem, anders was het geen hulpverlening meer. Hulpverlening staat middenin de maatschappij, inclusief al haar risico’s. Als jij je dochter die net kan fietsen zelfstandig het verkeer instuurt, dan loop je onvermijdelijk een risico. Die risico’s zijn er ook in de hulpverlening: of je nu op de operatietafel ligt of je zit in een begeleidingstraject. We moeten dat leren aanvaarden.
Als overheid krijg je veel gemeenschapsmiddelen om die risico’s zo klein mogelijk te maken.
Waarom kiezen we voor integrale jeugdhulp? Daar wordt ingezet op netwerken en samenwerken. Daar worden expertises met elkaar verweven. We behandelen prioritaire vragen ook als prioritair. Op die manier creëren we een omgeving waarin risico’s zo klein mogelijk zijn.
‘Risico’s zullen er altijd zijn.’
Uit de verhalen van jongeren en jongvolwassenen blijkt dat jeugdhulpverleners problemen en risico’s soms fout inschatten.
Ook dat is inherent aan hulpverlening. Zo’n inschatting gebeurt nooit door één hulpverlener. Een risicotaxatie en de daaraan verbonden beslissingen worden in teamverband gemaakt. Soms is dat heel precair. Wat doe je met een meisje dat suïcidaal is? Schakelen we thuisbegeleiding in of gaan we haar colloqueren? Hoe professioneel ook, zo’n inschatting kan fout zijn omdat de afloop anders uitdraait dan verwacht. Hier wil ik echt mijn punt van maken: dat risico moeten we als samenleving aan de professionele hulpverlener gunnen.
Mogen begeleiders binnen die professionaliteit buiten de lijntjes kleuren? Kan een begeleider afspraken opzij schuiven om toch contact te houden met een jongere wiens begeleiding afgerond werd?
Ook hier speelt de professionaliteit van de hulpverlener. Jongeren in de jeugdhulp geven aan hoe belangrijk het is om te kunnen terugvallen op de begeleider die ze vertrouwden. Daarom moet je als hulpverlener die afstandelijke nabijheid ook professioneel inschatten. Als een jongere contact zoekt omdat hij je nodig heeft, dan moet je al het mogelijke doen om er voor hem te zijn. Ook een goede huisarts maakt zo het verschil. Terecht is onze zorg zo georganiseerd dat we professionals rust en privacy gunnen. Maar het is de kern van hun professionaliteit om in te schatten in welke situaties ze die grenzen verleggen.
‘Een hulpverlener moet vooral hulpverlener blijven.’
De laatste weken kropen veel sociaal werkers in de pen. Zij beweren het tegendeel. Ze worden overspoeld door procedures, protocollen en registratieformulieren die hen verhinderen om dichtbij de jongere te blijven.
Ik wil graag een debat voeren over overdreven bureaucratie of protocollering. Een hulpverlener moet vooral hulpverlener blijven. Dat is zijn eerste opdracht. Als onnodige procedures of formulieren dat in de weg staan, dan moeten we dat bekijken. Maar er zijn ook een aantal maatschappelijke vragen die je niet kan negeren. Een hulpverlener moet zich verantwoorden voor de stappen die hij wel of niet zet. Hij moet kunnen aantonen dat de minderjarige en zijn context inspraak kreeg. Van een professional verwacht ik heldere antwoorden.
Het A-document – volgens velen het symbool van doorgedreven bureaucratisering – komt uit de koker van het agentschap.
Het A-document is helemaal niet zo bureaucratisch. Na een reeks aanpassingen is het nu gebruiksvriendelijker en digitaal beschikbaar. Waarvoor heb je vandaag nog een digitaal A-document nodig? Om een beslissing uit te lokken waarbij je een minderjarige uithuisplaatst, zoekt naar een pleeggezin of een bijzondere zware hulpverleningsvorm oplegt. Dat gaat over een relatief kleine groep jongeren binnen de jeugdhulp. Voor die ingrijpende beslissingen vind ik dat een hulpverlener zich wel eens een uur of drie mag bezinnen. Een minderjarige heeft daar recht op. Terecht vraagt ook de samenleving zich af of er geen alternatief is voor uithuisplaatsing. Dat neemt niet weg dat ik het debat over doorgeslagen bureaucratisering wil blijven voeren. Maar dan wel vanuit correcte feiten en met als inzet de professionaliteit van de hulpverlener.
‘Het debat over bureaucratisering wil ik blijven voeren.’
Vlaams parlementslid Lorin Parys (N-VA) noemde de jeugdhulp onlangs een falend systeem.
Bij elke crisis zijn er een pak critici die het volledige systeem in vraag stellen. Ik heb het daar moeilijk mee. De overheid heeft beleidskeuzes gemaakt. We zetten alles in op Jeugdhulp 2.0. Die richting gaan we uit. Over ontsporingen en lacunes moeten we praten. En dat doen we ook. Maar ik kan ben het oneens met zij die telkens het globale systeem als één grote mislukking op tafel leggen.
Integrale jeugdhulp is er natuurlijk niet vanaf 2014. De maatschappelijke beleidsnota Bijzondere Jeugdzorg dateert al van 1999. In 2000 gingen de eerste gesprekken over integrale jeugdhulp van start.
Als overheid moet je luisteren naar die signalen, ook al zijn ze niet altijd terecht. Met integrale jeugdhulp konden we in Oost-Vlaanderen gedurende zes of zeven maanden proefdraaien. Elke manager weet dat je op die korte tijd geen nieuw systeem kan uittesten. Zeker niet gezien de fundamentele omslag die integrale jeugdhulp maakt. Geef ons dus voldoende tijd om te bewijzen dat de jeugdhulp in Vlaanderen de juiste richting uitgaat.
Cachet vzw, een vereniging van jongeren met een jeugdhulpervaring, is ook kritisch. Ze pleiten voor minder breuken in de hulpverlening.
Cijfermatig gaat die pijnlijke carrousel tussen voorzieningen over een kleine groep jongeren. En soms is een verandering van begeleiding ook aangewezen. Na een zekere tijd moet je durven evalueren of de begeleiding nog adequaat is, dan wel of iets anders in de plaats moet komen. De modulering stelt onze jeugdhulpvoorzieningen in staat om multifunctioneler te werken. Op die manier kunnen ze hun aanbod meer op maat van de minderjarige inzetten en installeren we minder breuken in trajecten. In een aantal zeer complexe dossiers proberen we ook om de ketenaanpak te installeren. We moeten zien of dit in de praktijk lukt, maar de wil is er om ook in die complexe situaties doortastend en samenhangend op te treden.
‘De jeugdhulp in Vlaanderen gaat de juiste richting uit.’
Is samenwerking en afstemming voldoende? De mensen van begeleidingshuis Van Celst leggen de toverformule bij het uitspreken van een onvoorwaardelijk engagement. Zij laten de meisjes die ze begeleiden niet los.
Zo’n onvoorwaardelijk engagement ten aanzien van de jongere is cruciaal. Daar kan veel hulpverlening een verschil maken. Het is onze taak instrumenten aan te reiken om dat engagement mogelijk te maken. Neem de time-out modules die we in de gemeenschapsinstellingen hebben geïnstalleerd. Die gaan erover om een meisje of jongen niet los te laten. We bieden een uitlaatklep aan een voorziening die even in ademnood zit. Maar de jongere moet wel kunnen terugkeren. Nieuw in integrale jeugdhulp is ook de bemiddeling. Wanneer er een breuk dreigt te ontstaan in de hulpverleningsrelatie doordat de instelling beslist de samenwerking met de jongere op te zeggen, moet men een bemiddeling opstarten. De mogelijkheid om de hulpverlening stop te zetten is er dus nog, maar we proberen daar veel knipperlichten rond te zetten. Iedereen ervaart een breuk als een mislukking. Ik denk dat het belangrijk is om een voldoende breed hulpverleningsnetwerk te hebben om die minderjarige met zijn problematiek die je als hulpverlener te boven gaat, toch verder te helpen. Soms moet je dan naar andere oplossingen zoeken. Dat is dan geen mislukking, wel een realiteit.
‘De jeugdhulp was te lang een donkere achterkamer .’
De jongens en meisjes van Cachet vzw zeggen rake dingen, telkens krijgen ze applaus. Maar gebeurt er iets met hun aanbevelingen?
De jeugdhulp was veel te lang een donkere achterkamer van de samenleving. Je had geen gezichten, geen voorbeelden. Die jongeren hadden geen stem. Als er dan toch een aantal opstaan en zich organiseren, dan juich ik dat toe. Als ik de jongeren van Cachet bezig zie, dan geeft mij dat telkens opnieuw goesting. Ze inspireren. En natuurlijk houden we rekening met wat zij inbrengen.
Vlaanderen is sinds de zesde staatshervorming bevoegd voor het jeugdrecht. Een hertekening is op komst.
Klopt. En ook daar is er inbreng van Cachet vzw. In aanloop naar het nieuwe Decreet Jeugdrecht organiseerden we brede overlegfora met juristen, hulpverleners en jeugdrechters. Maar we organiseerden ook fora voor jongeren en ouders. Zij hebben over alle thema’s kunnen brainstormen. De conclusies van de jongeren wegen even zwaar als die van de specialisten. Ik hoop dat het nieuwe Decreet Jeugdrecht een perfecte samensmelting kan vormen met de jeugdhulp. Dat zou een prachtige realisatie zijn. Maar het is aan het beleid om daar uiteindelijk keuzes in te maken.
Niet alleen de jeugdhulp is in transitie. In de gehandicaptenzorg wordt vraaggestuurde zorg uitgebouwd via persoonsvolgende financiering. Zou zo’n financieringsmodel kunnen werken in de jeugdhulp?
De overheid kiest terecht voor meer inclusie en participatie. Dat is geen toevallige beleidskeuze, wel het logische gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. Alleen vind ik persoonsvolgende financiering voor de jeugdhulp moeilijk. Er zijn zeker hulpverleningsvormen waar je die verantwoordelijkheid bij de minderjarige en zijn omgeving kan leggen. Maar de jeugdhulp moet ook oplossingen vinden voor situaties van verontrusting. Dat kan uitmonden in een overheid die haar mandaat opneemt om hulpverlening af te dwingen. Ik vraag me af hoe we dat georganiseerd zouden krijgen in de context van persoonsvolgende financiering. Wie neemt de financiering dan in handen?
Reacties [2]
Maar … ga naar zo’n instelling en wat zie je? Helemaal niet kinderen die hulp nodig hebben. Helemaal niet kinderen met onmogellijk gedrag. Je ziet kinderen die opgesloten worden, zonder hulp, zonder behandeling, in een kleutertuin voor 16 jarigen. Hun levens worden vernield. Ze worden weggerukt uit hum omgeving, en de meesten weten niet eens waarom. Ook open instellingen zijn gevangenissen. Ga weg, en de politie komt met handboeien achter je aan om je naar “de time-out” (2 tot 6 weken 22 uur in een kale kleine kamer die op slot zit in Beernem)
In zo’n instelling hoor je dat veel moslims uit huis geplaatst worden, en daar rondkijken … daar is het moeilijk te ontkennen dat dat inderdaad zo is. Je leert dat kinderen wegens klachten leerkrachten geplaatst worden. En durf eens te zeggen dat hulp niet gewenst is als kind …
Je leert vooral … dat kinderen VEEL slechter af zijn in de hulp dan thuis. Dat iedereen die kinderen kleineert, zeker de “opvoeders”.
Grote betrokkenheid bij deze topambtenaar. Het staat ook buitenkijf dat de jeugdhulp wat methodieken betreft een grote stap voorwaarts heeft gezet.
Op twee punten blijft het een dovenmansgesprek. Eén: Het bureaucratisch aspect en het te diagnostisch model van integrale hulp is nefast. Ingrijpende beslissingen dienen op basis van teamoverleg, case besprekingen, te gebeuren. Gedragen beslissingen op basis van rechtstreeks mondeling overleg met de hulpvragers en collega hulpverleners. Het kan dus ook op een andere manier dan drie uur een formulier in te vullen.
Twee : De wachtlijsten, herlees het artikel van Lies de Bouwer op sociaal.net. Er is gewoon geen zorg op maat binnen een redelijke termijn.
5 milj. gaat men bijkomend investeren, niet meer dan een schaamlapje. Gegoogeld : 1 km autostrade kost tussen de 12 en 40 miljoen afhankelijk van de kwaliteit van het asfalt en signalisatie. Waarvan akte. Jeugdhulp is en blijft geen politieke prioriteit, het kan en moet anders!
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies