Mensenrechtenberoep?
Sociaal werk berust op verschillende ethische en historische perspectieven. Wie het mensenrechtenparadigma bepleit, heeft een harde kern van het sociaal werk te pakken die teruggaat op de sociale strijd en het emancipatiestreven van arbeiders, vrouwen en migranten. Wie voor zorgzame aandacht pleit, sluit eerder aan bij de wat zachtere traditie van caritas en filantropie. Vandaar dat in het debat over sociaal werk als mensenrechtenberoep niemand het grote gelijk aan zijn kant heeft.
‘Niemand heeft het grote gelijk aan zijn kant.’
Historische gebeurtenissen, feiten en argumenten kunnen het actuele debat voeden. Ze kunnen stellingnamen nuanceren en dichter bij elkaar brengen.
Internationale definitie
We kunnen onze analyse heel kort houden. Mensenrechten behoren tot de kern van het beroep omdat de internationale definitie van sociaal werk dat voorschrijft: ‘… principes van sociale rechtvaardigheid en mensenrechten staan centraal in het sociaal werk’. Ben je het daar niet mee eens, dan vaar je in tegen de stroom die vele vakgenoten volgen.
Ook in de concrete werkpraktijk helpen sociaal werkers die rechten realiseren. Het recht op bijvoorbeeld sociale zekerheid en bijstand, op inspraak en culturele ontplooiing, op behoorlijke huisvesting en op waardig werk kunnen voor kwetsbare burgers het verschil maken tussen een uitdagend of uitzichtloos leven.
Evidente mensenrechten?
De historische basis van de mensenrechtenbenadering vinden we terug in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens uit 1948. Ze omschrijft diverse rechten en vrijheden (op leven, vrije meningsuiting…) als ‘natuurlijk en onvervreemdbaar’.
Maar zijn die rechten wel zo ontegensprekelijk en evident? Misschien zouden ze dat moeten zijn omwille van de lange strijd die nodig was. Maar terecht merken hogergenoemde auteurs op dat mensenrechten abstracte ‘sociale constructies’ zijn, die verschillend gelezen kunnen worden. Voor de een is bijvoorbeeld de hoofddoek een kwestie van vrije zelfexpressie, voor de ander van regelrechte onderdrukking en dus onvrijheid. Het spanningsveld illustreert de moeilijke positie waarin de sociaal werker zich bevindt. Zijn job vergt heel wat contextuele interpretatie.
Lastige mensenrechten
Mensenrechten zoals vrijheid of solidariteit, zijn dus vatbaar voor interpretatie en dat maakt ze ‘lastig’. Maar ook op andere manieren verschijnen mensenrechten als problematisch.
‘Universele rechten worden aan voorwaarden gekoppeld.’
Vandaag zien we bijvoorbeeld dat aan veel sociale rechten geknabbeld wordt. Universele rechten zijn daardoor niet ‘natuurlijk’ en ‘onvervreemdbaar’. Ze worden gekoppeld aan voorwaarden. In onze actieve welvaartsstaat zegeviert het voor-wat-hoort-wat-discours. Sociale rechten worden afhankelijk gemaakt van plichten.
Wie zijn recht op een werkloosheidsuitkering niet wil verliezen, moet actief solliciteren of een opleiding volgen. Wie een sociale woning wil krijgen, moet Nederlands leren. De cliënt wordt meer dan ooit geresponsabiliseerd. Als hij zijn rechten wil verzilveren, draagt ook hij verantwoordelijkheid.
Helaas is niet iedereen – niet de cliënt, maar ook niet de overheid – even goed in staat om verantwoordelijkheid te nemen. Anders zou vandaag iedereen waardig werk hebben, behoorlijk gehuisvest zijn en in een gezond leefmilieu kunnen opgroeien.
Vechten voor rechten
Ook trends zoals vermarkting en vermaatschappelijking van de zorg hollen mensenrechten uit.Nachtergaele, S., Reynaert, D., Gobeyn, H., De Stercke, N. en Roose, R. (2017), Sociaal werk en mensenrechten, Leuven, Acco.Het kunnen genieten van rechten is in de participatiesamenleving vooral afhankelijk van het hebben van voldoende netwerken. Er is ook financiële draagkracht nodig om op de zorgmarkt het recht op hulp- en dienstverlening waar te maken.
Uitsluiting of onderbescherming van mensen zonder geld of netwerk, is dan het resultaat. Vechten voor rechten is daarom de weg vooruit voor sociaal werk.
‘De weg vooruit: vechten voor rechten.’
Verschillende perspectieven wijzen in dezelfde richting: sociaal werk heeft veel te maken met mensenrechten. Dat voortschrijdend inzicht kunnen we kracht bijzetten door deze relatie te bekijken vanuit een breed sociaalhistorisch perspectief. Geschiedenis stelt niet alleen in staat om beter achteruit te kijken, maar ook om een stand van zaken op te maken en vooruit te blikken. Op die manier kan het debat over sociaal werk en mensenrechten verder gevoed worden.
Sociaal werk in de privésfeer
Onrecht is een ontstaansachtergrond van het sociaal werk. Mensenrechten vormen in die zin een historisch motief om aan sociaal werk te doen.Linde, M. van der (2016), Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland, Amsterdam, SWP.Menswaardigheid en sociale rechtvaardigheid hebben sociaal werkers in hun doen en laten altijd al geïnspireerd.
Toch was van een sociaal beleid dat gegrond is op een algemeen rechtendiscours lang geen sprake. Integendeel, lange tijd behoorde het sociaal werk tot de privésfeer en kende het een louter gunstkarakter.Claessens, D. (2017), Een geschiedenis van sociaal werk, Berchem, Epo.
Do ut des
In de prehistorie was sociaal werk een kwestie van evidente wederkerigheid. Mensen zorgden voor elkaar omdat ze elkaar nodig hadden in functie van overleven.
‘Ik geef opdat jij zou geven.’
Vanaf de oudheid groeit het standenonderscheid. Hulp- en dienstverlening werden een kwestie van voorwaardelijkheid, dus van rechten en plichten. Bij de Grieken en Romeinen was de sociale grondregel: ‘do ut des’, ik geef opdat jij zou geven. Hulp- en zorgverlening van de pater familias was afgestemd op gehoorzaamheid en dienstbetoon van zijn onderhorigen. Tegenover een recht op bescherming en bijstand stond een plicht tot hulp in het huishouden, bij het bewerken van het land of bij het opvoeden van de kinderen.
In de publieke sfeer bestond de weldoenerij. Aristocratische rijkelui, keizers en koningen zorgden voor brood en spelen in ruil voor status en erkentelijkheid van het volk. Ook hier speelde: voor wat hoort wat. De geschiedenis leert hier dat het voor-wat-hoort-wat-discours niet nieuw is.
Hulp aan de armen
Tijdens de middeleeuwen zetten de wederzijdse gunstrelaties zich door. De schaal waarop hulp- en dienstverlening wordt geboden, overstijgt nu wel die van de kleinere huishoudkring. Rechten en plichten waren nog steeds ingebed in patronage-achtige verhoudingen, bijvoorbeeld in feodale betrekkingen tussen leenheer en leenman op het landgoed.
‘Het dagelijks leven bleef kommer en kwel.’
Maar ook in de parochie en in het gildewezen heerste er een rechten- en plichtendiscours. De trouwe parochiaan, de loyale leenman en de hardwerkende gezel genoot zo toch enige bescherming tegen het noodlot. Want ondanks de solidariteit op grotere schaal bleef het dagelijks leven toch kommer en kwel.
Doorheen de geschiedenis wordt de wereld alleen maar groter. In 1526 legt de humanist Juan Luis Vives met zijn ‘De Subventione Pauperum’ (Over de hulp aan de armen) de basis van de vroegmoderne armenzorg.Steyaert, J. (2016) ‘1526: Juan Luis Vives. Armenzorg en de opkomst van het humanisme’, Canon Sociaal Werk.Liefdadigheid was niet alleen een particuliere zaak, maar ook een zaak van de overheid, argumenteerde hij. Want armoede ging gepaard met het uitbreken van overlast door ziekte of criminaliteit. Daar ondervond de gemeenschap hinder van.
Moraliserend arbeidsethos
Vives bedacht daarom een plan om de steunbedeling te rationaliseren op het lokale stadsniveau. Voortaan zou men op die lokale basis zijn rechten ontlenen. De prille zaadjes van de huidige OCMW’s waren uitgestrooid.
‘Goede armen werden onderscheiden van slechte armen.’
Ook die rechten waren voorwaardelijk. Naast sociale waarden, installeerde het humanisme ook een streng moraliserend en disciplinerend arbeidsethos.
Gevolg was een opdeling in ‘goede’ armen die steun verdienen (zoals kinderen of zieken) en ‘slechte’ armen die van rechten verstoken moesten blijven (zoals werkonwilligen, bedelaars of criminelen). Herkennen we hierin ook iets van het hedendaagse activeringsdiscours?
Geboorte democratische rechtsstaat
De evolutie van sociaal werk en beleid als een gunst voor leden van de eigen groep naar een universeel mensenrecht neemt meerdere decennia in beslag. Een doorbraak komt er vanaf het einde van de achttiende eeuw onder invloed van de gelijkheids- en vrijheidsidealen van de verlichting.
In de nasleep van enkele verlichte revoluties – met de Franse Revolutie op kop – vindt er een omslag plaats. Het ancien régime wankelt en de democratische rechtsstaat wordt geboren.
In 1776 stelt de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring dat “alle mensen gelijk geschapen zijn, en dat ze onvervreemdbare rechten hebben waaronder het recht op leven, op vrijheid en op het nastreven van geluk”.
‘De ballon van gelijk burgerschap ging niet voor iedereen op.’
De gebeurtenissen in Noord-Amerika beïnvloedden ook de situatie bij ons. In 1789 wordt in Frankrijk de ‘Déclaration du droits de l’homme et du citoyen’ uitgevaardigd. Ook die omschrijft moderne burgerlijke vrijheden die richtinggevend zijn voor sociaal werk en beleid.
Happy few
De nieuwe orde was vanaf nu gebaseerd op de rechten en vrijheden van alle burgers en niet meer op de privileges van traditionele groepen zoals adel en kerk. Tot op vandaag vormen deze en andere grondwettelijk bepaalde vrijheden de richtsnoeren van een democratische samenleving.
Maar hoe revolutionair de verlichting en Franse revolutie ook waren, de ballon van gelijk burgerschap ging niet voor iedereen in gelijke mate op. Zo werd tot diep in de negentiende eeuw de vrijheid van vergadering en vereniging beknot door het verbod op samenscholing tussen mensen van hetzelfde beroep (de wet Le Chapelier). De zegelbelasting zette dan weer een rem op de vrijheid van pers: enkel wie het kon betalen kon democratische ideeën helpen verspreiden. En ook het stemrecht bleef doorheen de hele negentiende eeuw beperkt tot maximaal twee procent van de bevolking. De mannelijke bevolking, welteverstaan.
‘Voor Jan Modaal bleven grondrechten beperkt.’
Democratie naar hedendaagse normen moeten we in dit tijdvak dus sterk relativeren. Alleen de happy few kende politieke vertegenwoordiging. Voor Jan Modaal bleven grondrechten beperkt.
Daens
En dan hadden we het nog niet over de sociale kwestie: de erbarmelijke werk- en levensomstandigheden van de negentiende-eeuwse fabrieksarbeider die zowat alle rechten op een menswaardig leven schenden. De schrijnende beelden kennen we vanuit films als ‘Daens’: de uitbuiting in de fabriek, lange werktijden en lage lonen, kinderarbeid, slechte behuizing en ongezonde levensomstandigheden.
Eerder dan rechten te bepleiten, was de elite van mening dat de overgrote meerderheid van het arme volk die situatie vooral aan zichzelf te danken had. De arme werd verweten traag, lui en vadsig te zijn. Hij leidde een losbandig leven en was niet spaarzaam genoeg.
Excessen
Niet de armoede als dusdanig, maar de arme zelf was het probleem. De aanzwellende excessen in en rond de fabrieken, zetten druk op deze visie. De overheid zag in dat individuele recepten (zoals moralisatie, verplichte tewerkstelling en liefdadigheid) niet alles oplosten.
‘Individuele recepten losten niet alles op.’
De overheid richtte armeninstellingen, scholen en ziekenhuizen op. En creëerde sociale wetten. Op het einde van de negentiende eeuw werden de eerste sociale wetten gestemd. Eerst werd er aan een primair recht op wonen in gezonde en hygiënische levensomstandigheden getimmerd. De overheid legde rioleringen en waterzuiveringsinstallaties aan. Stadsontwikkeling, sociale huisvesting en woningbouw kwamen op de politieke agenda. Ook aan de arbeidsvoorwaarden werd gesleuteld: de arbeidsduur werd geleidelijk beperkt en de eerste wetten op de beperking van de kinder- en vrouwenarbeid zien het levenslicht.
Deze eerste fase van sociale wetgeving aan het einde van de negentiende eeuw richtte zich op de zwaarste excessen van het leven binnen en buiten de fabriek. Zij waarborgde slechts de meest basale en fundamentele sociale rechten voor zwakke groepen. Voor een nieuwe, meer democratische fase van sociale wetgeving is het wachten op de twintigste eeuw.
Sociale zekerheid
Otto von Bismarck schreef zich de geschiedenis in als de geestelijke vader van de sociale zekerheid. In 1883 installeerde hij in Duitsland een primair stelsel van sociale zekerheid dat gefinancierd werd met sociale bijdragen.
‘Otto von Bismarck is de geestelijke vader van sociale zekerheid.’
Bij ons gebeurt de opbouw van het ‘recht op sociale zekerheid’ pas in de twintigste eeuw. De wereldoorlogen trekken hier een duidelijke scheidslijn. In het psychologische klimaat vlak na de oorlogsjaren bestond er veel draagvlak om een sociaal gelijkere samenleving op te bouwen. Tijdens de hersteljaren was er bovendien ook financiële ruimte voor nieuwe sociale wetten en maatregelen.
In het interbellum werd het algemeen enkelvoudig stemrecht ingevoerd en kwam de achturendag erdoor. Ook de sociale zekerheid werd geleidelijk opgebouwd. Voor een echte doorbraak is het nog wachten tot na de Tweede Wereldoorlog.
Universele Verklaring
De Geallieerden vochten tijdens de Tweede Wereldoorlog in naam van de ‘Four Freedoms’. Zij droomden van een wereld waarin er een vrijheid van spreken en meningsuiting was. Waarin ieder zijn of haar god kon aanbidden op zijn eigen manier. Een wereld die ook gevrijwaard bleef van gebrek en vrees. Alle vormen van discriminatie (zoals op grond van geloof, ras of geaardheid) moesten bestreden worden.
‘De mensenrechtenverklaring is van grote betekenis.’
Dat bleef niet zonder gevolgen. Na de Tweede Wereldoorlog nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) aan. Die omvat een resem aan sociale en politieke rechten zoals het recht op leven, godsdienst en vrije meningsuiting.
Fundamentele standaarden
De mensenrechtenverklaring is uiteraard van grote betekenis. Niet alleen voor staten, sociaal beleid en grondwetten, maar ook voor mensenrechtenactivisten en hun organisaties. Met haar fundamentele juridische en morele standaarden, schraagt ze ook de grondhouding van de sociaal werker.
In het verlengde van deze rechtenverklaring werden in de daaropvolgende jaren nog veel afgeleide en categoriale rechten en wetten geformuleerd. Denk bijvoorbeeld aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Universele Verklaring van de Rechten van Mensen met een Handicap of het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Die rechten en verdragen inspireerden ook onze nationale wetten.Steyaert, J. (2013), ‘1992: Verankering van Kinderrechten. Internationaal Verdrag van de rechten van het Kind’, Canon Sociaal Werk.
Grondrechten
Als het over mensenrechten gaat, gaat het meestal over sociaal-politieke rechten. Het gaat dan over zeggenschap van zich emanciperende groepen die zich onderdrukt of gediscrimineerd voelen. Vroeger waren dat de boeren en arbeiders, later de vrouwen en Vlamingen. Vandaag eisen nieuwe groepen hun rechten op: transgenders, palliatieve patiënten…
‘Vandaag eisen nieuwe groepen hun rechten op.’
Een breder begrip van mensenrechten omvat echter ook sociaal-economische en sociaal-culturele grondrechten. En ook die zijn van vitaal belang voor sociaal werkers. Denk bijvoorbeeld aan het befaamde artikel 23 van onze grondwet. Dat omschrijft ‘grondrechten’ zoals het recht op billijke arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid en bijstand of culturele en maatschappelijke ontplooiing. En ook categoriale wetten brengen sociaal werkers dagelijks in de praktijk zoals de OCMW-wet of de Vlaamse Wooncode.
Golden sixties
Deze bredere invulling van mensenrechten brak door tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1944 legt het Sociaal Pact de basis van onze hedendaagse welvaartsstaat met brede en universele rechten en wetten.
‘De welvaartsstaat werd in de naoorlogse jaren uitgebouwd.’
Een veralgemeend recht op sociale zekerheid, maar ook de uitbouw van het sociaal overleg en een uitgebouwde publieke dienstverlening vormen de drie speerpunten van die welvaartsstaat. Ze staan in functie van het realiseren van het recht op welvaart en welzijn voor zo veel mogelijk mensen. Daar zouden sociale werkers in tal van sectoren en domeinen voor gaan zorgen. De welvaartsstaat werd in de naoorlogse jaren, en vooral tijdens de golden sixties verder uitgebouwd. Maar dan kwam de crisis.
Sociale taken afgestoten
De geschiedenis van de mensenrechten van vroeger tot nu toont een democratische evolutie waarin diverse rechten en vrijheden steeds verder uitgebouwd worden en ook steeds meer mensen bereiken.
‘Maar dan kwam de crisis.’
In historisch opzicht is het dan ook minstens een trendbreuk te noemen dat de overheid zich de laatste jaren terugplooit op wat zij haar primaire sociale kerntaken noemt. Daarbij worden een groot aantal sociale taken afgestoten naar het individu, de gemeenschap en de markt.
Afbouw rechtsstaat
Vermaatschappelijking, vermarkting en activering zijn de toverwoorden van onze neoliberale welvaartsstaat. Daarin komen traditionele universele rechten onder druk te staan. Want het kunnen genieten van rechten op een menswaardig bestaan – of het nu gaat om werk, wonen, vrije tijd, sociale zekerheid of bijstand – wordt in een dergelijke context afhankelijk van het hebben van individuele competenties, een sociaal netwerk en van geld.
Maar cliënten van sociaalwerkorganisaties missen vaak financiële draagkracht of ondersteunende netwerken. Bovendien wordt in onze hedendaagse postwelvaartsstaat het sociaal overleg regelmatig gepasseerd. Syndicale werkers zitten in het defensief. In tijden van globalisering, economische crisis en toenemende werkloosheid, hebben ze het moeilijk om nieuwe sociale rechten te bepleiten. Vaak zijn ze al blij als aan eerder verworven rechten niet verder geknabbeld wordt.
Flauwe karikatuur
De strijd tegen onrecht, voor sociale waardigheid en voor verdelende rechtvaardigheid is niet alleen een ontstaansachtergrond van sociaal werk. Het is ook het heden en de toekomst van het sociaal werk. Sociaal werkers leveren veel meer dan wat zorgzame aandacht. Wie dat niet ziet, is ziende blind of maakt er een flauwe karikatuur van.
‘Sociaal werkers leveren veel meer dan wat zorgzame aandacht.’
Sociaal werkers moeten mensen aan hun rechten helpen en tot recht laten komen. Bovendien hebben sociaal werkers ook de structurele taak om mee te timmeren aan een rechtvaardige en menswaardige wereld. Signalering van wantoestanden, collectieve belangenbehartiging van achtergestelde groepen of luis in de pels zijn en mee beleid maken: het zijn allemaal kerntaken van het sociaal werk.
Mensenrechten moeten zowel in het hart als in het hoofd van de sociaal werker zitten. Daarom verwelkom ik het pleidooi voor de sociaal werker als de behoeder van mensenrechten.
Reacties [2]
Knap artikel en initiatief Dries om de herkomst, de waarde, de kracht en het belang van mensenrechten te duiden en in historisch perspectief te zetten. In onze samenleving is ‘individualiseren’ en ‘culpabiliseren’ geleidelijk aan (terug) ‘bon ton’ geworden. Dat kleurt ook veel praktijk(methodiek) van het sociaal werk waar ‘psychologiseren’ (te) eenzijdig op de voorgrond komt. Waarderen, krachtgericht denken, en veerkracht aanspreken zijn belangrijke dragers van ‘verandering’. Ze volstaan echter niet als menswaardige bestaanscondities en -omstandigheden afwezig zijn of (door drempels) uitgehold geraken. Sociaal werkers hebben zondermeer de opdracht om mensenrechten te beschermen, in te roepen en te activeren, uiteraard breed maatschappelijk en politiek ingebed.
Zeer goed artikel Dries!
We zijn evenwel niet enkel de behoeders van de mensenrechten. Vele collega’s, o.a. actief in de NGO’s voor ontwikkelingssamenwerking, trachten in hun werk de verdere toepassing ervan wereldwijd te realiseren.
Zeker lezen
Dikke Freddy aan Georges-Louis Bouchez, de man die de kaas niet van zijn brood laat halen
Arts Wouter Arrazola de Oñate: ‘Racisme maakt mensen ziek’
‘Kinderen grootbrengen is een maatschappelijke taak’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies