Achtergrond

Sport voor allen blijft een utopie

We moeten het dringend over armoede hebben

Rein Haudenhuyse

Mensen in armoede vinden moeilijk de weg naar sport. Het beleid slaagt er amper in om hier verandering in te brengen. Onderzoek en beleid zetten te veel in op quick fixes en luisteren te weinig naar mensen in armoede.

© Flickr/Usag Humphreys

armoede en sport

© Flickr/Usag Humphreys

Het werk van niet-armen

We mogen nooit vergeten dat armoedeonderzoek en -beleid het werk zijn van niet-armen. Dat schreef onderzoekster en activiste Francine Mestrum. Vaak beantwoordt onderzoek en -beleid eerder aan de maatschappelijke behoeften van de niet-armen, dan van mensen in armoede zelf.

Het is daarom niet verwonderlijk dat ook in het domein van sport en armoede de beleidsmaatregelen vaak van symbolische waarde zijn. In de praktijk raken ze weinig tot niet de kern van het probleem.

Armoede is het tekort aan financiële middelen om een menswaardig leven te leiden. De grondoorzaak van armoede is en blijft het gebrek aan inkomen. Uiteraard kan dit veel gevolgen hebben op andere levensdomeinen zoals welzijn, huisvesting of sportdeelname. En zelfs op het vermogen om een stabiel inkomen te genereren.

‘Armoede op zich is niet complex.’

Het gaat dus om een proces, met complexe en op elkaar inspelende uitkomsten, maar met één eenvoudige grondoorzaak. Armoede op zich is niet complex.

Het meer-dan-geld-alleen-discours wordt vaak als drogreden gebruikt om het niet te hebben over de kern van de zaak: geld. Dit discours gaat vaak hand in hand met een beschuldigende, stigmatiserende, moraliserende en paternalistische houding tegenover mensen in armoede.

Aparte categorie?

Mensen in armoede zijn geen aparte categorie die we mooi kunnen plaatsen naast andere kansengroepen, zoals personen met een beperking, senioren of mensen met een migratie-achtgrond. Zulke indelingen zijn vaak nuttiger voor beleidsmakers dan voor zij waarvoor het beleid gemaakt wordt. Bovendien dreigen we door deze opdeling in categorieën mensen in armoede en andere kansengroepen te verbijzonderen. Ze worden hierdoor ‘anders’ dan ‘gewone’ mensen.

Mechanismen van sociale uitsluiting bewegen zich op een kruispunt van sociale klasse, gender, religie, fysiek vermogen, leeftijd en migratie-achtergrond. Maar dat wil niet zeggen dat ze allemaal met een gelijk gewicht opereren. Armoede doorkruist deze verschillende maatschappelijke markers en weegt doorgaans zwaarder door.

Armoedebeleid vereist dan ook structurele maatregelen die inspelen op de sociaaleconomische positie van mensen. Om uitsluiting op vlak van bijvoorbeeld leeftijd, gender en migratie-achtergrond aan te pakken, moeten we eerder maatschappelijk culturele stappen zetten.

Misschien ligt hier de reden dat we de afgelopen vijftig jaar meer winst boekten op vlak van sportparticipatie van meisjes en vrouwen, mensen met een beperking, senioren en mensen met een migratie-achtergrond. Maar breng armoede binnen en we moeten vaststellen dat we als samenleving weinig stappen vooruit gezet hebben.

Georganiseerde sport sluit uit

Tot op heden is er nog steeds geen basisonderzoek dat nodig is om huidige sportpraktijken, en hoe deze ingrijpen in het leven van mensen in armoede, te begrijpen. We staren ons namelijk blind op de toeleiding naar het sportverenigingsleven.

Onderzoek moet er enkel voor zorgen dat we de juiste quick fixes vinden om mensen in armoede naar de sportclub te leiden. Deze oplossingen zijn liefst niet te ingewikkeld of te duur. Dat een groot deel van het sportlandschap sociale uitsluiting creëert en versterkt, wordt vergeten. Het gaat om sociale exclusie op verschillende vlakken zoals gender, leeftijd, etniciteit, sociale klasse, motorische ontwikkeling, seksuele voorkeur en religie.

‘Sluit het sportaanbod aan bij mensen in armoede?’

Mensen in armoede hebben 44% minder kans om deel te nemen aan een sportclub. Ze hebben bovendien een verhoogde kans om uit te vallen nadat ze de weg gevonden hebben.Vandermeerschen, H. (2016), Being poor, being benched?, Leuven, KULeuven.Waarom dat zo is, daar kunnen we vanuit een wetenschappelijk perspectief voorlopig enkel naar gissen.

Dit zou ons moeten dwingen om enkele zaken fundamenteel in vraag te stellen. Waar willen we mensen in armoede naar doorsturen via allerlei opstap- en trajectbegeleidingsinitiatieven? In welke mate sluit het traditionele sportaanbod aan bij de concrete situatie van gezinnen die in armoede leven?

Onderzoek onder de loep

Een van de weinige diepgravende onderzoeken rond armoede en vrijetijd in Vlaanderen dateert al van 2011.Coussée, F. en Roets, G. (2011), Vrijetijdsbeleving van Kinderen in Armoede, Gent, UGentIn hun rapport schreven de onderzoekers dat een fundamentele discussie over de betekenis van vrijetijdsbesteding vanuit het perspectief van mensen in armoede ontbreekt. Een analyse die zeven jaar later nog steeds standhoudt.

Een hoofdreden waarom deze discussie in wetenschappelijke middens uitblijft, is het feit dat sociologisch onderzoek over sport gedomineerd en tegelijk verarmd wordt door een sportmanagement onderzoeksperspectief. Armoede wordt herleid tot een technocratische uitdaging die, door middel van enkele minimale, slimme of innovatieve inspanningen, gemanaged dient te worden.

‘Armoede wordt een technocratische uitdaging.’

Fundamentele maatschappelijke vraagstukken over de beschikbaarheid en de kwaliteit van vrije tijd bij mensen in armoede blijven buiten het vizier. Net als de vraag over de impact van bepaalde beleidsinterventies op hoeveel vrije tijd mensen hebben en hoe ze die kunnen besteden.

Coussée en Roets argumenteerden in hun rapport dat een vrijetijdsaanbod uitgebouwd moet worden vanuit de kennis van en het engagement voor een diversiteit van particuliere situaties. Het vrijetijdsaanbod moet volgens de onderzoekers een basisaanbod zijn waar ouders en kinderen terecht kunnen en dat aansluit hun de concrete leefwerelden. Het moet een integraal onderdeel vormen van een lokaal sociaal beleid.

Armoedig onderzoek

Wanneer het gaat over armoede en sociale uitsluiting, hanteren sportonderzoekers vaak weinig politiserende theoretische kaders, zoals sociaal kapitaal, positieve identiteitsontwikkeling en empowerment.Darnell, S. e.a. (2016), ‘The State of Play: Critical sociological insights into recent ‘Sport for Development and Peace’ research’, International review for the sociology of sports, 53.Deze reiken in het beste geval niet verder dan het beschrijven van de ervaringen van mensen in armoede die de weg naar de sportclub of het buurtsportinitiatief gevonden hebben.

Individueel gefocust en oplossingsgericht onderzoek naar welke initiatieven werken en wat we daaruit kunnen leren, is het dominant academisch tijdverdrijf van de afgelopen tien jaar. De vraag die we moeten stellen, is hoe bestaande sportpraktijken en beleid hiervan beter geworden zijn? Uit dit soort onderzoek leren we bitter weinig over processen van uitsluiting en non-participatie.

‘We leren weinig over non-participatie.’

Politiserend onderzoek daarentegen analyseert hoe processen van uitsluiting gecreëerd en versterkt worden. En op welke wijze deze een impact hebben op het leven van mensen in armoede. Dit doet het door bijvoorbeeld te analyseren hoe beleidsinterventies en –instrumenten, soms onbedoeld, impact hebben op processen van uitsluiting. Of door dominante denkkaders van invloedrijke beleidsactoren over armoede en vrijetijd kritisch te onderzoeken.

Veralgemenende uitspraken

Zulke systematische beleidsanalyses over sportparticipatie, beleid en armoede blijven echter uit. Onderzoek beperkt zich tot het in kaart brengen van sportparticipatie, waarbij iedereen het antwoord van de resultaten op voorhand al lijkt te weten. Voorkeur wordt gegeven aan onderzoeksmethoden die er niet in slagen mensen in armoede te betrekken en in beeld te brengen.

In de jongste participatiesurvey, bijvoorbeeld, ligt het aantal mensen dat kort-geschoold is en aangeeft moeilijk rond te komen op 2,5%. Terwijl in Vlaanderen het gemiddeld aantal mensen in armoede op 11% ligt. Over de weinig respondenten van wie onderzoekers vermoeden dat ze in armoede leven, worden veralgemenende uitspraken gedaan.

‘De diversiteit van trajecten blijft uit beeld.’

De diversiteit van trajecten die mensen in armoede volgen, blijft volledig uit beeld. Die kennis is nochtans broodnodig om een vrijetijdsaanbod uit te werken dat aansluit bij de leefwereld van mensen in armoede. Wat we wel krijgen zijn homogeniserende stellingen over de sportparticipatie van kansengroepen, alsof het gaat over een aparte menssoort.

In het onderzoek dat peilde naar de participatie van mensen in armoede aan sportclubs, stelde de onderzoeker dat een mogelijke reden waarom mensen in armoede de weg naar de sportclub niet vinden, is dat de clubs te veel gericht zijn op de middenklasse.Vandermeerschen, H. (2016), Being poor, being benched?, Leuven, KULeuven.Het sportwetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen is in hetzelfde bedje ziek.

Beleid onder de loep

Waar we ook weinig zicht op hebben, is de effectiviteit en bruikbaarheid van drempelverlagende beleidsmaatregelen, denk bijvoorbeeld aan kortingssystemen zoals de UiTPAS.

Uiteraard creëren zulke kortingssystemen nieuwe mogelijkheden voor vrijetijdsaanbieders en -gebruikers. We moeten ze dan ook grotendeels toejuichen. Maar we moeten ook waakzaam en kritisch blijven voor tekortkomingen.

‘Wees waakzaam voor tekortkomingen kortingssystemen.’

De UiTPAS wordt vaak op tafel gelegd wanneer het gaat over de betaalbaarheid van deelname aan de georganiseerde vrijetijd voor mensen in armoede. “Geld is geen drempel meer voor mensen in armoede in onze gemeente, want we hebben de UiTPAS,” is een vaak gehoorde refrein. De illusie wordt gewekt dat de oplossing gewoon voorhanden ligt en gemeenten en sportclubs deze simpelweg moeten implementeren.

We staan hierbij onvoldoende stil bij de bruikbaarheid en betaalbaarheid voor zowel sportclubs als mensen in armoede. Het integreren van de UiTPAS brengt voor sportclubs heel wat administratieve en financiële implicaties met zich mee. Een aanzienlijk deel heeft hiervoor niet de draagkracht.

Lidgeld

Het lijkt aannemelijk te veronderstellen dat zulke kortingssystemen werken. Maar slechts voor sommige mensen, in sommige contexten en voor een bepaalde periode. Ook moeten we ons de vraag stellen hoe zulke systemen interfereren met andere oplossingen. Denk bijvoorbeeld aan inkomensgerelateerde prijzen of solidariteitssystemen, waarbij mensen zelf kiezen welke bijdrage ze betalen.

Ook vergeten we dat lidgeld slechts één van de financiële drempels kan zijn voor sportdeelname. Betaalbaarheid gaat verder dan enkel het lidgeld. Financiële uitdagingen en alles wat hiermee gepaard gaat, verdwijnen niet zomaar nadat het lidgeld betaald is.

‘Lidgeld is slechts één van de drempels.’

Tegelijk moeten we meer aandacht hebben en beleidsruimte creëren voor het emanciperend potentieel van anders georganiseerde sportverenigingen en doelgroepgerichte sociaal sportieve praktijken. En deze als gelijkwaardige sportaanbieders erkennen en duurzaam ondersteunen.

Armoedevormingen

Een ander voorbeeld waarvan we de effectiviteit en bruikbaarheid in vraag moeten durven stellen, zijn bestaande vormingen zoals de recente onlineopleiding rond sport en armoede van het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid.

We moeten de verdienste erkennen van de ontwikkelaars die er in geslaagd zijn om bestaande theoretische inzichten rond armoede en sociale uitsluiting, geïllustreerd met praktijkvoorbeelden, ter beschikking te stellen via een onlineplatform.

‘Oplossing lijkt simpel: kennis bijbrengen.’

Er is wel een maar. Deze en andere vrijblijvende vormingen herleiden het probleem van armoede en sportparticipatie tot het niet hebben van de juiste kennis van de leefwereld van mensen in armoede. De oplossing lijkt dan ook heel simpel: kennis bijbrengen.

Ervaringsdeskundigen

Vragen over de bredere organisatie van het aanbod en het beleidskader, maar ook het bestaande aanbod van opleidingsinstituten, verdwijnen uit beeld. We aanvaarden dan zomaar dat gediplomeerde mensen, die functies opnemen binnen vrijetijdsdiensten of sportfederaties en publieke taken uitvoeren, geen kennis hebben over armoede of andere maatschappelijke vraagstukken.

Zouden we niet mogen verwachten dat onze opleidingsinstituten mensen afleveren die de nodige kaders en competenties hebben om een connectie te maken met de leefwereld van mensen in armoede? Onlinevormingen zijn in die zin eerder symptomatisch voor een gebrek aan sociaalpedagogische inhoud in het bestaande opleidingsaanbod.

‘Waarom geen ervaringsdeskundigen in sportdiensten?’

Ook moeten we ons de fundamentele vraag stellen waarom er geen ervaringsdeskundigen armoede en sociale uitsluiting zijn in onze sportdiensten, federaties, opleidingsinstituten en administraties? Ervaringsdeskundigen die de dominante kaders in die diensten kunnen uitdagen en mogelijks veranderen.

Sociaalpedagogische competenties

Bij het ontwikkelen van tools zoals de online opleiding, staan we te weinig stil bij de mensen voor wie zulke tools bedoeld zijn. We gaan er nogal snel vanuit dat coaches, begeleiders, professionals en vrijwilligers de tools zomaar zullen oppakken. Maar hoe kan een tool effectief bijdragen tot de kwaliteit van de praktijk? Welke algemene ondersteuningsnoden hebben sportclubs in relatie tot thema’s zoals armoede? Deze vragen blijven vaak achterwege.

In een wereld die steeds complexer wordt, zoeken mensen naar eenvoudige en goedkope oplossingen om de dingen beheersbaar te maken. Zeker vanuit het beleid is deze reflex aanwezig. Een tool heeft het voordeel dat het past binnen een sociaal innoverende filosofie. Want wie is er nu tegen vernieuwing? Tegelijk is het herkenbaar. Althans voor zij die het ontwikkelen. En het is lekker concreet, bijvoorbeeld als output van een project.

‘’Vertooling’ heeft impact op onderzoek.’

Deze ‘vertooling’ heeft impact op wetenschappelijk onderzoek. Vaak is een vorm van voorbereidend of flankerend onderzoek gekoppeld aan het ontwikkelen van tools. Of zien onderzoekers het ontwikkelen van een tool als een relevant eindproduct.

Tegelijk is er minder aandacht voor een fundamentele maatschappelijke analyse van de problemen waarvoor men oplossingen ontwikkelt. De woorden van Albert Einstein zijn in deze context heel toepasselijk: “Als ik een uur had om een probleem op te lossen, dan zou ik 55 minuten spenderen aan het nadenken over het probleem en vijf minuten nadenken over een oplossing”. Wanneer het gaat over armoede en sport gebeurt vaak net het omgekeerde.

De oplossingen en het onderzoek dat we doen over armoede en sport moeten we regelmatig in een kritisch daglicht plaatsen. Anders blijven we allemaal uitgesloten van een inclusief sport-voor-allen landschap. Een sportlandschap waar niet enkel gelijke kansen zijn, maar ook meer gelijke uitkomsten liggen voor mensen in armoede.

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.