Achtergrond

Kansarm maar niet kansloos

Een grondrechtenbenadering van kinderarmoede

Nicole Formesyn, Wouter Hennion, Didier Reynaert, Siebren Nachtergaele, Griet Roets, Rudi Roose

Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen bevroeg in 2014 dertig kwetsbare gezinnen over armoede. In de bevraging stond het grondrechtenperspectief centraal. Deze bijdrage bouwt voort op de getuigenissen. De auteurs concluderen dat sociaal beleid zich moet richten op herverdeling en het voorkomen van uitsluiting.

Een multidimensionaal probleem

De sociale grondrechten zijn erkend in Art. 23 van de Belgische Grondwet. Ze omvatten het recht op materiaal welzijn, het recht op huisvesting en een gezonde leefomgeving, het recht op gezondheid en het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing.

‘Kinderarmoede is een schending van mensenrechten.’

Een grondrechtenbenadering beschouwt leven in armoede van kinderen en ouders als een schending van mensenrechten. Kinderarmoede is een multidimensionaal probleem. Het gebrek aan financiële en materiële hulpbronnen leidt tot uitsluiting of achterstelling op het gebied van tewerkstelling, onderwijs, huisvesting, gezondheid en maatschappelijke participatie.

Belangrijk element in een grondrechtenbenadering is dat mensen die leven in armoede kennis verwerven over armoede en dat die kennis in de publieke ruimte kenbaar moet gemaakt worden. Met het boek ‘Kansarm maar niet Kansloos. Een grondrechtenbenadering van kinderarmoedebestrijding’ willen wij hieraan bijdragen.Formesyn, N., Hennion, W., Reynaert, D., Nachtergaele, S., Roets, G. en Roose, R. (2017), Kansarm maar niet kansloos. Een grondrechtenbenadering van kinderarmoedebestrijding, Acco, Leuven/Den Haag.

Onverdiende armoede

Hoewel het een project over kinderarmoede is, ligt de focus toch op het perspectief van de ouders. Kinderarmoede kan je niet los zien van de situatie van de ouders. Zij bepalen in belangrijke mate de levensomstandigheden en het welzijn van hun kinderen.

Kinderarmoede

Kinderrechten gaan dan ook samen met de maximale realisatie van de rechten van hun ouders. Dat is geen evident uitgangspunt. Een van de ouders getuigt in het onderzoek: “Ik begrijp niet goed waarom ze armoede opgesplitst hebben in volwassenen en kinderen. Dat is precies om te zeggen van die wat ouder zijn die kunnen er aan doen, maar die kinderen niet.”

Uitgangspunt in het discours over kinderarmoede is dat kinderen geen verantwoordelijkheid dragen voor de armoedesituatie waarin ze opgroeien. Hen treft geen schuld. Het hete hangijzer van persoonlijke verantwoordelijkheid vormt bij kinderarmoede geen discussiepunt.

Kinderen kiezen er niet voor om in een arm gezin geboren te worden en op te groeien. Een armoedesituatie overkomt kinderen als een onrecht. Dit heeft een mobiliserend effect om armoede bij kinderen een halt toe te roepen. Hierover bestaat geen politieke discussie.

Individueel schuldmodel

Dat is niet zo in het ruimere armoededebat. Dat wordt wel gekleurd door het individueel schuldmodel. Dit model houdt volwassenen in armoede verantwoordelijk voor de situatie waarin ze belanden. Of voor het gebrek aan verantwoordelijkheid om uit de armoede te geraken.

‘Kinderarmoede wordt te snel een opvoedingsprobleem.’

Hierbij wordt impliciet een onderscheid gemaakt tussen ‘goede’ en ‘slechte’ armen. Goede armen zijn zij die de kansen werkelijk benut hebben en dus ondersteuning verdienen. Slechte armen zijn mensen die de hen aangeboden ‘gelijke’ kansen onvoldoende verzilveren.

Dit discours sijpelt ook het kinderarmoededebat binnen. Ouders van arme kinderen lopen hierdoor het risico om als slechte ouder benaderd te worden. Kinderarmoede wordt zo al te gemakkelijk een opvoedingsprobleem. Armoede als probleem van slechte ouders die niet in staat zijn voor hun kinderen te zorgen.

Problematische opvoeding

Ouders geven zo aan dat diverse professionele instanties de situatie waarin kinderen in armoede in opgroeien percipiëren als een ‘problematische opvoedingssituatie’.

Een ouder getuigt: “Nu is er door de logopedie en de kinesist vastgesteld dat die een ontwikkelingsachterstand heeft. Maar als je in armoede leeft, dan denken ze al direct dat het daaraan ligt. Dan denken ze dat het door een gebrekkige opvoeding komt en dat het door gebrekkig eten is dat die kinderen dat hebben. Terwijl dat je dat evengoed kunt hebben in een middenklasse familie.”

Materieel welzijn

Hoe er naar kinderarmoede wordt gekeken, bepaalt de omgang ermee. Ouders vinden kinderarmoede in eerste instantie een probleem van een gebrek aan materieel welzijn. De kern van armoede draait volgens hen om een tekort aan financiële middelen.

‘Gezinnen zijn vooral bezig met over-leven.’

Het stelt ouders elke dag voor moeilijke keuzes: “Mogen we naar de kermis gaan? Wat heb je het liefst? De schoenen die je nodig hebt, omdat je met je voeten praktisch op de grond loopt of die 20 euro voor op de kermis? En je ziet dat, die kinderen staan in tweestrijd, eigenlijk zou ik liever naar de kermis gaan, maar die schoenen heb ik harder nodig. En ze zullen dan ook altijd kiezen voor wat ze echt nodig hebben. Ik vind dat zo erg dat ik die kinderen voor de keuze moet stellen.”

Voortdurend de financiële eindjes aan elkaar moeten knopen, legt een enorme druk op ouders. Gezinnen zijn vooral bezig met over-leven. Dit mondt vaak uit in kortetermijndenken, gevoelens van angst, schaamte en psychologische stress. Het kan leiden tot een laag zelfvertrouwen en een laag gevoel van eigenwaarde waardoor mensen ‘berusten’ in hun situatie.

Werkende armen

Opvallend. Ongeveer de helft van de ouders uit de bevraging waren aan het werk. Dit nuanceert het beeld dat mensen in armoede leven van een uitkering. Het roept bovendien vragen op bij de idee dat werk mensen uit de armoede haalt.

‘Werk haalt mensen niet altijd uit armoede.’

Maar werk haalt mensen niet altijd uit armoede. Mensen die werken maar tegelijk bijvoorbeeld in schuldbemiddeling zitten, hebben vaak het gevoel voor niks te werken. Voor extraatjes blijft er weinig over. Dit maakt hen vaak moedeloos.

Binnenkant van armoede

Hoewel gezinnen aangeven dat een gebrek aan materiële hulpbronnen essentieel is, blijkt uit hun getuigenissen tegelijk het belang van de immateriële kant van armoede. Voor deze binnenkant van armoede is vaak weinig aandacht.

‘Voor de binnenkant van armoede is vaak weinig aandacht.’

Dit is zeker zo voor gezinnen zonder papieren. “Het gaat geenszins alleen om de nood aan geld. Ik heb rust nodig in mijn leven en ik heb nood aan het gevoel van veiligheid. Dat mijn kinderen en man veilig zijn. Dat we niet in angst moeten leven. Dat het niet meer nodig is dat als we politie zien, we ons dan moeten bukken.”

Kinderarmoede tast alle levensdomeinen aan. Ouders proberen te schipperen met de hulpbronnen die ze hebben. Ze zoeken voortdurend naar soms onmogelijke evenwichten. Hun verhalen geven een beeld over de opvoeding waarbij ze zich quasi systematisch wegcijferen.

“Maar ik zit met een zoon, mijn dochter woonde toen ook nog bij mij. Dus in principe moest ik een appartement met drie slaapkamers hebben. Ik was aan het kijken voor drie slaapkamers, maar dat was allemaal 700-750 euro. (…) En dan heb ik mijn dochter een slaapkamer gegeven, mijn zoon een slaapkamer en dan heb ik hier lang op mijn zetel geslapen. Ik heb jaren op mijn zetel geslapen.”

Ontoegankelijkheid van grondrechten

Vele ouders geven aan onvoldoende op de hoogte te zijn van wat hun rechten juist inhouden. Ze weten ook niet bij welke hulp- en dienstverleningsinstanties ze moeten aankloppen. Ouders wijzen dan ook op het belang van goede informatie.

‘Het recht op hulp wordt een individuele verantwoordelijkheid.’

“Ik ga eerst op internet zoeken waar ik terecht kan. Als ik daar niet wijs uit geraak, ga ik naar die bevoegde instanties zelf, en dan ga ik daar mijn dingen vragen. Als ik niet van het kastje naar de muur gestuurd word. En zeker het OCMW. En het stadhuis, dat is ook nog zo’n dienst waarbij je van het kastje naar de muur gestuurd wordt.”

Die zoektocht geeft ouders veel stress. Om hun rechten af te dwingen moeten ouders assertief en mondig zijn. Het recht op hulp wordt vaak een individuele verantwoordelijkheid. De vraag stelt zich zeer pertinent: draait het om ouders die al dan niet voldoende geïnformeerd zijn of om de toegankelijkheid van de maatschappelijke hulp- en dienstverlening?

Sociaal netwerk

Ouders getuigen dat het voor een groot deel afhangt van het hebben van een voldoende uitgebreid sociaal netwerk, of men zijn rechten kan realiseren.

‘Niet iedereen heeft een uitgebreid sociaal netwerk.’

Tendensen zoals vermaatschappelijking benadrukken het belang van zelfzorg en mantelzorg. Ze veronderstellen dat iedereen beschikt over een uitgebreid sociaal netwerk waar hij kan op terug vallen. Verschillende ouders geven aan dat dit niet altijd zo is.

“Het was zelfs één keer zo dat we naar het commissariaat in Brussel moesten gaan en we hadden aan de school gevraagd of de kinderen eenmalig eens in de opvang konden blijven. De school zei: OK, je moet dit papier invullen en naar de Stad gaan. Dat deed ik maar daar zeiden ze: Nee, jouw kinderen kunnen niet in de opvang blijven, want jullie hebben geen papieren. Ik was heel nerveus daarvan, ik moest naar Brussel gaan en ik wist niet waar ik mijn kinderen moest laten. Ik heb geen familie en geen vrienden… Wat kan ik doen?”

Geen medeburgers

Ouders geven aan dat ze vaak niet serieus worden genomen. Ze worden afgeschilderd als profiteurs. Nochtans willen zij zoals iedereen een zinvolle bijdrage leveren aan de samenleving.

‘Er is een spanning tussen politiek en sociaal burgerschap.’

Hier ontstaat een belangrijke spanning tussen politiek en sociaal burgerschap. Ouders in armoede kunnen wel formeel erkend zijn als burger doordat ze bijvoorbeeld stemrecht hebben (politiek burgerschap), maar voelen zich vaak maatschappelijk niet aanvaard (sociaal burgerschap).

“Hoe minder je hebt, hoe minder je bij de maatschappij hoort. Ik denk dat dat voor ieder gezin zo is, hoe minder je hebt, dan word je uit de maatschappij uitgesloten op alle vlakken eigenlijk. Dat is precies een wereld apart. Je wordt anders bekeken, anders behandeld.”

Zich maatschappelijk aanvaard voelen is voor ouders niet enkel van belang in de samenleving, het is ook een uitdaging voor de hulpverlening en ondersteuning van mensen in armoede. Zelfs onder ouders in armoede is er niet altijd erkenning en respect voor elkaars situatie.

In de verhalen van ouders komen ook elementen van racisme voor. Mensen in armoede voelen zich tekortgedaan door mensen van allochtone afkomst: “Aan de Antwerpsesteenweg in zo’n zijstraat heb je ook zo’n groot plein met een basketbalveld aan. Daar durft zelfs geen Belgisch kind op te komen. Dat zit daar vol van die buitenlandse mannekes die daar alle dagen samenkomen. Dus je kan daar niet gaan zeggen: ga eens op het klimrek. Dat doe je niet. Je voelt je daar niet veilig, je weet nooit wat er gebeurt.”

Participatie

Ouders in armoede willen ook erkenning in de hulpverlening. Vanuit een participatieve werking moet men ruimte krijgen om eigen doelstellingen in te brengen.

Die zijn niet noodzakelijk dezelfde als die van de hulpverlening. Dit verschil in doelstellingen heeft voor ouders in armoede veel te maken met een gebrek aan kennis over leven in armoede bij hulpverleners: “Ja, direct argwanend en denken dat ik mijn voordeel aan het zoeken ben. Maar natuurlijk ben ik mijn voordeel aan het zoeken. Dat is overleven.”

Jeugdland

Een grondrechtenbenadering toont zeer scherp aan dat we kinderarmoede niet los kunnen zien van de armoedesituatie van de ouders. Een armoedebeleid dat te eenzijdig focust op kinderen, waarbij antwoorden worden gezocht bij onderwijs, kinderopvang, opvoedingsondersteuning, jeugdwerk of jeugdhulp, riskeert zich op te sluiten in het ‘jeugdland’.

‘Armoede is te complex om op te sluiten in een jeugdland.’

Deze term verwijst naar die domeinen van het maatschappelijke leven die zich quasi exclusief richten op kinderen en jongeren. Die kunnen wel een bijdrage leveren om het probleem van kinderarmoede aan te pakken, maar tegelijk vernauwen ze de kijk op de problematiek.

Kinderarmoede is te complex om te worden opgesloten in een ‘jeugdland’. Kinderarmoede is een gelaagd probleem met een meervoudige oorzaak. Het is geen geïsoleerd probleem dat losstaat van de ruimere armoedeproblematiek van ouders.

Gebrek aan inkomen

In onze samenleving is armoede in eerste instantie een probleem van een gebrek aan inkomen. Aangezien kinderen niet in staat zijn tot het verwerven van een inkomen, zijn zij sociaal-economisch afhankelijk van hun ouders. Wanneer ouders te maken hebben met een gebrek aan inkomen, heeft dit directe gevolgen voor de situatie van kinderen.

‘Kinderarmoede is meer dan het creëren van kansen in onderwijs.’

Kinderarmoede is dus een afgeleide van het algemene armoedeprobleem. Loskoppelen van beide kwesties kan leiden tot de ontkenning van de structurele en multidimensionale aard van kinderarmoede.

Kinderarmoede is inderdaad veel meer dan het creëren van kansen in de kinderopvang of onderwijs. Het is minstens zo veel of zelfs meer een kwestie van het arbeidsmarktbeleid of huisvestingsbeleid, van beleidsdomeinen die zich buiten het ‘jeugdland’ bevinden.

Erkenning van de heterogeniteit

Een grondrechtenbenadering van kinderarmoede gaat ook over het erkennen van de diversiteit van ouderschap. Die diversiteit mogen we niet negeren. Ouders en kinderen zijn geen homogene groep. Ze moeten niet voldoen aan een ideaaltypische opvatting over opvoeding.

‘We riskeren moralisering.’

Als we zo’n ideaaltype wel naar voor schuiven, riskeren we te vervallen in dynamieken van moraliseren en culpabiliseren. Ideaaltypische opvattingen over ‘goede opvoeding’ zijn verbonden met het opvoedingsideaal van de middenklasse. Die modellen gaan voorbij aan de feitelijke werkelijkheid van gezinnen.

Het probleem is dat deze modellen in de samenleving functioneren als een norm waartegen situaties worden afgetoetst. Gezinnen voldoen aan de norm of niet. Abstracte opvattingen over de ideale opvoeding of het ideale gezin bevoordelen bepaalde opvoedingsmodellen en gezinstypes. Ze problematiseren afwijkende gezinsmodellen of andere opvoedingsstijlen.

Stigma

Ouders in armoede behoren vaak tot die ‘afwijkende’ modellen. Zij worden onderworpen aan maatregelen die gericht zijn op de aanpassing van hun levensstijl. Ze moeten evolueren naar een meer wenselijke ouderlijke opvoeding en verantwoordelijkheid.

‘Het stigma van arme, slechte ouder.’

Voor ouders is dit een dubbele straf. Er is niet alleen het stigma van ‘arme ouder’ die leeft in mensonwaardige omstandigheden. Er is ook het stigma van ‘slechte ouder’ die er niet in slaagt kinderen een goede opvoeding te geven.

Een armoedebestrijdingsbeleid moet dit doorbreken en vanuit een grondrechtenbenadering verbinding zoeken met de heterogeniteit van gezinscontexten. Zo’n beleid moet ondersteuning bieden aan het maatschappelijk streven naar meer gelijkheid. Het veronderstelt een sterk algemeen sociaal beleid met kwaliteitsvol uitgebouwde basisvoorzieningen, gericht op herverdeling, sociale bescherming en het voorkomen van sociale uitsluiting.

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.