Achtergrond

Participatie in de jeugdhulp

Een werk in de steigers

Jole Louwagie, Leen Poppe, Hendrik Van den Bussche

Integrale jeugdhulp is geen evident verhaal. Het uitbouwen van participatie binnen integrale jeugdhulp is dat evenmin. Participatie waar maken is onvermijdelijk een voortdurend zoekproces, met veel kansen en mogelijkheden, maar ook valkuilen en weerstand. Drie participatiewerkers van de Vlaamse overheid aan het woord.

© Bas Bogers

© Bas Bogers

© Bas Bogers

© Bas Bogers

Een veelzijdig begrip

Participatie is een veelzijdig begrip. Op het individuele hulpverleningsniveau zijn in de eerste plaats hulpverleners en voorzieningen aan zet om participatie te realiseren. De overheid formuleert het kader voor hun handelen. De rechten van minderjarigen en ouders, vastgelegd in de Decreten Integrale Jeugdhulp en Rechtspositie Minderjarigen, vormen een richtsnoer voor deze participatieve acties. Participatieve processen zijn ook verbonden aan instrumenten zoals cliëntoverleg en bemiddeling. En in het vormingsaanbod dat de uitvoering van de vermelde decreten begeleidt, is een participatieve basishouding de rode draad.

Dit participatief kader kwam er niet vanzelf. Cliëntvertegenwoordigers, hulpverleners en voorzieningen trekken al jaren mee de kar. Participatie is altijd een gedeeld verhaal, een samenspel tussen alle betrokken partners.

Welke vorm van participatie men ook kiest, vrijblijvend is het nooit.’

Participatie kan verschillende vormen aannemen. Transparant informeren is dan een eerste stap. Raadplegen, adviseren, co-produceren en mee-beslissen bouwen daarop voort. Die veelzijdigheid laat toe om in te spelen op de verschillende verwachtingen van groepen en individuen. Differentiatie is een troef. Maar welke vorm van participatie men ook kiest, vrijblijvend is het nooit. Altijd is een engagement in het geding, van jeugdhulpverleners, cliënten en beleidsmakers.

We vertrekken niet van nul

Sinds het eerste Decreet Integrale Jeugdhulp in 2004 is rond participatie al heel wat geïnvesteerd, ervaring opgebouwd en expertise ontwikkeld. De verschillende ‘regio’s’ hebben waardevolle processen gelopen waar de jeugdhulp nu nog de vruchten van plukt.

Zo realiseerden cliënt- en sectorvertegenwoordigers een traject over het omgaan met verontrusting. De huidige klemtoon op een rechtstreekse dialoog tussen hulpverleners en cliënten in verontrustende situaties is daarvan het resultaat.

Cliëntvertegenwoordigers benoemden een participatieve basishouding als essentieel in de hulpverlening. Dat vertaalde zich in gerichte vorming. Het werd een formele opdracht in het huidige uitvoeringsbesluit integrale jeugdhulp.

Cliënten en organiserende overheid bereidden maandenlang de Doe-dag-participatie voor. Die vond plaats op 10 april 2013. Minderjarigen, ouders en beleidmakers reflecteerden er samen over een participatieve jeugdhulp. De visietekst ‘cliëntparticipatie’ en het charter participatie waren er tastbare resultaten van.

Al deze processen van de voorbije jaren legden het fundament waarop we structurele beleidsparticipatie verder kunnen uitbouwen.

Wie vertegenwoordigt de cliënt?

Vertegenwoordiging is bij participatie een heikel punt. Het nieuwe Decreet Integrale Jeugdhulp dat van kracht is sinds 1 maart 2014, kiest in dit verband voor een structurele vertegenwoordiging van ouders, minderjarigen, etnisch-culturele minderheden, mensen in armoede en personen met een handicap. Al deze groepen kunnen vertegenwoordigers hebben in de verschillende beleidsfora binnen integrale jeugdhulp.

Voor de vertegenwoordiging van ouders en minderjarigen kon de Vlaamse overheid putten uit kandidaten van verschillende organisaties. Voor de specifieke doelgroepen verwijst de regelgeving expliciet naar het Minderhedenforum, het Netwerk tegen Armoede en het Vlaams Gebruikersoverleg voor Personen met een Handicap. Het Minderhedenforum heeft vertegenwoordigers voorgedragen. Het Netwerk tegen Armoede en het Vlaams Gebruikersoverleg haakten af omdat voor hen de voorwaarden voor een reële participatie niet zijn vervuld.

‘Vertegenwoordiging is bij participatie een heikel punt.’

Het beeld van die vertegenwoordiging binnen integrale jeugdhulp ziet er momenteel zo uit: een veertigtal cliëntvertegenwoordigers participeren aan de Intersectorale Regionale Overlegfora, het managementcomité, de gemengde stuurgroep, de werkgroep remediëring en de werkgroep crisishulp. Ze brengen daar systematisch het perspectief van ouders en minderjarigen in. Ze formuleren voorstellen en adviezen. Cliëntvertegenwoordigers zijn daar soms een volhoudende ‘luis in de pels’.

Ondersteuning van participatie

Het is essentieel dat de participerende cliëntvertegenwoordigers kunnen terugvallen op een kring van lotgenoten. Ze vinden die momenteel in organisaties als Roppov, Joplim, Popant, Ouderswerking Vlaams-Brabant of de spreekbuis van jongeren in de jeugdhulp Cachet. Deze organisaties zijn onontbeerlijk. Ze brengen ouders of minderjarigen samen, delen ervaringen, signaleren noden, formuleren standpunten en adviezen, organiseren dialoogmomenten met hulpverleners en voorzieningen. Op die manier voeden ze de cliëntvertegenwoordigers.

Andere cliëntvertegenwoordigers uit het straathoekwerk, jeugdvormingswerk en Minderhedenforum putten dan weer uit hun dagelijkse contacten met ouders en minderjarigen.

‘De rol van cliëntvertegenwoordiger vraagt een groot engagement.’

De rol van cliëntvertegenwoordiger vraagt een groot engagement. Velen doen dit als vrijwilliger, of vanuit een organisatie wiens kerntaak buiten de jeugdhulp ligt. Het vergaderritme ligt soms hoog, de agenda’s zijn zwaar. Als organiserende overheid zijn we ons daarvan bewust. We proberen de vertegenwoordigers zo goed als mogelijk te ondersteunen, en zoeken intussen hoe we de randvoorwaarden kunnen verbeteren.

Als medewerkers van de afdeling beleidsontwikkeling van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van de Vlaamse Gemeenschap zijn we momenteel met z’n drieën om elke vergadering met de cliëntvertegenwoordigers voor te bereiden. Zo kunnen we hun impact vergroten. We bespreken samen de agenda, geven informatie, maken hen wegwijs in de materie en bereiden met hen een inbreng vanuit het cliëntperspectief voor. De cliëntvertegenwoordigers brengen zelf thema’s aan die we samen uitdiepen met het oog op een effectieve bespreking.

In sommige regio’s wordt dit voorbereidend overleg verbreed en participeren ook armoedeverenigingen, personen met een handicap en organisaties van gezinnen met jonge kinderen.

Een aantal keer per jaar nodigen we alle cliëntvertegenwoordigers uit voor een informatie- en overlegmoment. Ze leren elkaar en hun organisaties beter kennen, denken samen na over gemeenschappelijke thema’s, wisselen ervaringen uit en informeren elkaar over plannen en acties, los van de regio of werkgroep waarin ze actief zijn als cliëntvertegenwoordiger.

Cliënttoets

Cliëntvertegenwoordigers hebben hulpverlening en beleid heel wat te vertellen over de zorg en de manier waarop cliënten best bejegend worden. Het is een hele uitdaging om die sterkte binnen de overleg- en beslissingsstructuren voldoende plaats te geven. Om dat toch te bereiken, zetten we trajecten op om hun aandachtspunten en bezorgdheden thematisch te bundelen. We proberen ze gericht op de juiste overlegtafel te brengen.

Een voorbeeld van zo’n traject is de cliënttoets op de werkingsprocessen van het crisishulpprogramma. We vertrokken van de onderzoeksresultaten over de beleving van cliënten bij crisishulp.Piessens, A. en Hillaert, I. (2013), En toen begonnen de bellen te rinkelen… Een evaluatieonderzoek naar de crisisjeugdhulp, vanuit een multi-actorperspectief, Brussel, Kind en Samenleving.Cliëntvertegenwoordigers vulden deze aan met eigen ervaringen. De geformuleerde aandachtspunten worden nu door het Agentschap Jongerenwelzijn verder onderzocht. Cliëntvertegenwoordigers nemen komend najaar ook deel aan de denkdag ‘Crisisjeugdhulp 2020’. Die denkdag bereiden we samen voor, zodat cliënten er hun voorstellen kunnen inbrengen.

‘We voeren geregeld ‘cliënttoetsen’ uit.’

Een ander voorbeeld zijn de brieven die de toegangspoort integrale jeugdhulp verstuurt. Cliëntvertegenwoordigers vonden ze te ingewikkeld. Daarmee geconfronteerd, heeft Jongerenwelzijn toegezegd om ze bevattelijker te formuleren. De cliëntvertegenwoordigers volgen het resultaat van dat traject verder op.

We voeren geregeld ‘cliënttoetsen’ uit op thema’s die ouders en minderjarigen belangrijk vinden. Cliëntvertegenwoordigers engageren zich daarbij om een inhoudelijke bijdrage te leveren, jeugdhulpverleners en beleid engageren zich om die bijdrage naar waarde te schatten en effectief een plaats te geven in het beleid. De terugkoppeling van de concrete impact van de inbreng van cliënten is daarbij cruciaal. Pas als cliënten ervaren dat hun stem wordt gehoord, zullen ze verder investeren in hun engagement.

Nood aan een participatiecultuur

Participatie vraagt een gedeelde cultuur, een basishouding en engagement van cliënten, hulpverleners en beleidsmakers. Voor die laatsten impliceert dat een voortdurende alertheid om zelf actief op zoek te gaan naar het cliëntperspectief. Om telkens weer te vertrekken van de vragen: ‘‘Wat betekent dit voor de cliënt?”, “Wordt de cliënt hier beter van?’’ Dat is niet vanzelfsprekend. Het vraagt een denkkader dat cliënten de kans geeft mee te zijn en mee te doen: goed voorbereiden en terugkoppelen, agenda’s niet te zwaar maken, een taal hanteren die eenvoudig en ter zake is, temporiseren, ruimte voorzien om eigen thema’s aan te brengen en te duiden, ook als die thema’s buiten de huidige organisatie van de jeugdhulp liggen.

Enkel onder deze voorwaarden wordt participatie een co-produceren en mee beslissen. Dan pas ontstaat actieve samenwerking met cliënten en krijgen we zicht op participatieve, en dus nieuwe en betere antwoorden op zorgvragen in de jeugdhulp.

‘Participatie vraagt een gedeelde cultuur, een basishouding en engagement.’

Zo’n participatiecultuur is er nog niet. Het blijft een opdracht van elk overleg en beslissingsproces om tegemoet te komen aan de verwachtingen van cliënten. Soms lukt dit, dan weer minder. Gewoontes zijn hardnekkig maar we merken bereidheid om hieraan te werken. De kritische reflectie in het rapport van onderzoeker Valérie Carette uit 2009, ‘Evaluatie van het groeiproces naar structurele cliëntparticipatie in de integrale jeugdhulp’, is onze bron van inspiratie om steeds beter te doen.Carette, V. (2009), Evaluatie van het groeiproces naar structurele cliëntparticipatie in de integrale jeugdhulp, Brussel, Kenniscentrum WVG, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Creatief en anders

Vanuit de Vlaamse overheid willen we actief en creatief blijven zoeken hoe de kracht van cliëntvertegenwoordigers best tot zijn recht komt, zowel naar inhoud als vorm. Waarom niet de klassieke vergadertafel verlaten en een rechtstreeks gesprek aangaan met jongeren in de jeugdhulp? Of via een video de verwachtingen van jongeren bespreken op het managementcomité? Of elk overleg starten met een casus, om zo de cliënt van in het begin van de vergadering centraal te zetten? Of, zoals al gebeurde, met een sketch het overdadige gebruik van afkortingen aan de kaak stellen?

Als participatiewerkers spelen we een ondersteunende rol. We proberen alert en kritisch te zijn, aan de bel te trekken of waar nodig op de rem te gaan staan. We vragen openheid bij collega’s voor de stem van de cliënt, we appelleren hen op het noodzakelijke, wederzijdse engagement om tot een participatiecultuur te kunnen komen.

De vertegenwoordigingsstructuur zoals we die nu kennen, is dan ook meer dan het louter deelnemen aan overleg door cliënten. Het wordt gestaag en steeds sterker een hefboom voor een daadwerkelijke wisselwerking tussen cliënten, aanbieders van hulp en overheid. De vertegenwoordigingsstructuur hanteren we in die zin niet als het eindpunt, wel als het startpunt in het voortdurende zoekproces naar een participatieve jeugdhulp.

Rechtspositie en participatie: één verhaal

Participatie op beleidsniveau en participatie op individueel en voorzieningenniveau vullen elkaar aan. Een belangrijk en dwingend kader voor het individuele niveau, we alludeerden daar al op, vormen de rechten van minderjarigen en ouders. Een participatieve jeugdhulp houdt in dat we waken over het realiseren van die rechten.

We doen dat door hulpverleners en voorzieningen maximaal en gericht te informeren, te sensibiliseren en te ondersteunen om die rechten ook effectief toe te passen. Bijkomend richten we ons rechtstreeks tot de minderjarigen en hun ouders. We doen dat via verschillende kanalen: digitaal, met folders en brochures, in rechtstreekse contacten.

Als sluitstuk van al die acties volgt de Zorginspectie de uitvoering en toepassing van de rechten op. Hun recente inspecties in de jeugdzorg, waarin ook jongeren werden bevraagd, illustreren dit.

Op weg naar een cliëntenforum

Vertegenwoordigers van cliënten en hun organisaties vragen al langer naar een gemeenschappelijk platform. Het uitvoeringsbesluit integrale jeugdhulp voorziet dat ook.

‘Een cliëntenforum staat expliciet in het Actieplan Jeugdhulp.’

Zo’n forum kan verschillende doelstellingen en functies hebben: de belangen van cliënten verdedigen, hen op beleidsniveau vertegenwoordigen, zorgen voor de nodige ondersteuning van cliëntvertegenwoordigers, signaleren van knelpunten en formuleren van beleidsadviezen, verzamelen en ontsluiten van materiaal waar het cliëntperspectief uit spreekt, informeren van cliënten over hun rechten in de jeugdhulp… Zo’n forum moet in elk geval verbindend werken tussen de bestaande initiatieven die de belangen van cliënten behartigen.

De uitbouw van zo’n intersectoraal en interregionaal cliëntenforum staat ook expliciet in het Actieplan Jeugdhulp dat de Vlaamse regering begin dit jaar goedkeurde.

Voor de uitbouw van een dergelijk forum moeten we kunnen bouwen op sterke cliëntorganisaties. Maar wat stellen we vast? Die cliëntorganisaties hebben momenteel een precaire financiering. Daarom is het belangrijk om hun werking eerst structureel te verankeren. Zonder deze onderbouw is een cliëntenforum gedoemd tot een wankel bestaan. En dat willen we vermijden. Dit najaar willen we een vast perspectief realiseren voor twee cliëntorganisaties in de Vlaamse jeugdhulp, één voor minderjarigen en één voor ouders. Op die basis kunnen we dan het forum installeren in dialoog met de cliëntvertegenwoordigers en alle andere betrokken actoren.

Dag aan dag aan dag

Volstaat de situatie anno ‘nu’ om te zeggen dat we participatie in de jeugdhulp waar maken? We vinden van niet. Participatie is bij uitstek een werkwoord en per definitie nooit af.

‘Participatie is bij uitstek een werkwoord en per definitie nooit af.’

De vertegenwoordigingsformule die de Decreten Integrale Jeugdhulp ons aanreiken, geven we vorm. Via ondersteuning, het zoeken van een steeds breder draagvlak en het boetseren aan een cultuur van participatie. We merken een groeiende bereidheid om aan dat proces te participeren.

Onze keuze is dan om bescheiden, maar daarom niet minder gedreven, verder aan die weg te blijven timmeren. Omdat de cliënt dat verdient. Dag aan dag aan dag…

Reacties [2]

  • Ingrid Crabbe

    Beste heer Haudenhuyse,

    Ik wil toch even reageren op bovenstaand stukje. Het is nu reeds de tweede maal dat op het publieke forum geschopt wordt op de manier waarop met cliëntparticipatie omgegaan wordt binnen IJH. Daarover wil ik niet in discussie gaan via deze weg.

    Wat ik nu wel even kwijt moet is dat het nu ook al de tweede maal is dat men bij deze ook de inzet van andere organisaties (en hun vrijwilligers!) minimaliseert en verdacht maakt. Zonder deze ‘oorlog’ ook op het publieke forum te voeren wil ik toch even melden dat er hierbij een aantal fouten verspreid worden ook.

    – wij ontvangen niet allemaal middelen van de Vlaamse overheid,

    – wij zijn wel onafhankelijke vzw’s (deze die een vzw zijn) en zoals u wellicht weet kunnen door de overheid gesubsidieerde vzw’s toch een eigen kritische koers varen,

    – indien u in twijfel trekt of we de cliënten goed vertegenwoordigen moet u dit misschien aan deze cliënten zelf vragen of inderdaad onze werking beter kennen,

    – Jan Naert kent onze werking zeer zeker, Rudi Roose ook.

    Tot hier mijn toelichting, vanuit een oprechte verontwaardiging over de minachting voor de inzet die tot hiertoe wel gebeurd is, onder andere door de vele (ex)jongeren en ouders met ervaring in de jeugdhulp.

    Ik hoop dat een gesprek over deze materie in de toekomst op een andere manier kan gebeuren

  • rein haudenhuyse

    Het is op zijn minst gezegd heel merkwaardig dat beleidsmedewerkers van de overheid (meer bepaald de Afdeling Beleidsontwikkeling van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van de Vlaamse overheid), zonder enige vorm van objectieve evaluatie of onderzoek, een analyse voor het brede publiek maken over hun eigen werk als beleidsmedewerkers. Minder merkwaardig is dan ook de conclusie dat het al bij al wel snor zit met participatie binnen Integrale Jeugdhulp. En men vanuit de Afdeling Beleidsontwikkeling goed werk levert om het perspectief van ‘cliënten’ binnen te brengen in de jeugdhulp. Nochtans zijn er andere signalen uit het veld.

    Goed bezig?

    Natuurlijk is volgens de beleidsmedewerkers nog een hele weg te gaan en kan het altijd beter. Maar we zijn goed bezig en gaan in de goede richting is zo wat de ondertoon. Deze ondertoon staat in schril contrast met het artikel dat Jan Naert, Hilde Linssen en Rein Haudenhuyse in oktober 2014 in Alert publiceerde met als titel: ‘Gebetonneerde Schijnparticipatie’. Wat is er aan de hand? Integrale Jeugdhulp nam een valse start toen een coalitie van organisaties weigerden nog langer vertegenwoordigers af te vaardigen. Meer bepaald ging het over het Netwerk tegen Armoede, het Jeugdwelzijnswerk met Kinderen en Jongeren in Maatschappelijk Kwetsbare Posities, de Vlaamse Jeugdraad en het Vlaams Gebruikersoverleg voor Personen met een Handicap. Al deze organisaties zijn al jarenlang betrokken in – de zijlijn van – de Integrale Jeugdhulp en vormen mee de stem van onderuit voor een bijzonder grote groep jongeren en ouders in Vlaanderen. Zoals Louwagie, Poppe en Van den Bussche terecht in hun stuk schrijven, haakten deze organisaties af omdat voor hen de voorwaarden voor een reële participatie niet vervuld zijn. Want als noodzakelijke voorwaarden voor participatie niet vervuld zijn, hoe kan dan participatie plaatsvinden?

    Autonoom Participatiesteunpunt

    Om uit de impasse te geraken, stelden een ruime groep middenveldorganisaties (Netwerk tegen Armoede, Jeugdwelzijnswerk met Kinderen en Jongeren in Maatschappelijk Kwetsbare Posities, Vlaamse Jeugdraad, Vlaams Gebruikersoverleg voor Personen met een Handicap, Straathoekwerk Vlaanderen) een alternatief voor in de vorm van een autonoom ‘Participatiesteunpunt Jeugdhulp voor kinderen, jongeren en gezinnen in armoede en maatschappelijk kwetsbare situaties’. De Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin nam dit voorstel eveneens op in zijn advies over het Actieplan Jeugdhulp (SAR WGG, 2014). De Vlaams Jeugdraad adviseerde op zijn beurt in het advies over het Actieplan Jeugdhulp 2020 voor de oprichting van een autonome en ondersteunende structuur die betekenisvolle beleidsparticipatie van minderjarigen, hun gezinnen én vertegenwoordigers kan realiseren. Een breed gedragen voorstel dus uit een groep van organisaties die reeds van in het begin van het project Integrale Jeugdhulp betrokken waren én ook in hun eigen praktijk aanwezig zijn in de leefwereld van jongeren en ouders. De Afdeling Beleidsontwikkeling had hier geen oren naar (Naert et al., 2014). Een sterk staaltje van ‘participatie in de stijgers’? De input vanuit deze organisaties past klaarblijkelijk niet binnen de invulling van participatie zoals deze gezien wordt volgens ‘Integrale Jeugdhulp’. Dus dan worden deze organisaties en adviezen maar aan de kant gezet. En zoekt men naar andere ‘bereidwillige organisaties’ om de zetels te bevolken in de door de overheid georganiseerde participatiestructuren. Bovendien worden individuele mensen binnen deze netwerken aangezocht om zitjes te vullen zodat men decretaal in orde is en kan aanvinken dat aan ‘vertegenwoordiging van cliënten’ voldaan is.Voor andere concrete voorbeelden – bv. rond de trajectbegeleider of de armoedetoets op het decreet Integrale Jeugdhulp – verwijzen we de lezer naar de tekst Gebetonneerde Schijnparticipatie van Naert e.a. (2014).

    Gekooide participatie

    In hun stuk over Gebetonneerde Schijnparticipatie klagen de auteurs aan dat het vooral de overheid is die bepaalt hoe, waar en wanneer participatie plaatsvindt (Naert et al., 2014). Dit werd door Roose (2009) benoemd als ‘gekooide participatie’. Louwagie, Poppe en Van den Bussche illustreren dit heel mooi in hun ‘analysestuk’. Ze verwijzen naar de oprichting van een cliënten-forum, en legitimeren dit aan de hand van twee redenen. Ten eerste is de oprichting van zo’n forum expliciet ingeschreven in het Actieplan Jeugdhulp 2020. Het Actieplan Jeugdhulp 2020 is een plan dat vooral geschreven is door de overheid. Het is tot vandaag nog steeds onduidelijk voor buitenstaanders hoe dit plan tot stand gekomen is en op welke wijze jongeren en hun behartigers betrokken werden. Met andere woorden: het is de overheid die bepaalt om een cliënten-forum op te richten waarbinnen dan participatie kan en mag plaatsvinden. Onduidelijk blijft verder wat dan juist de functie, finaliteit en mandaat van zo’n cliënten-forum is. En op welke wijze dit een verdieping en verbreding van participatie binnen jeugdhulp inhoudt.

    De tweede legitimering voor de oprichting van een cliënten-forum is dat – althans volgens Louwagie, Poppe en Van den Bussche – de vertegenwoordigers van cliënten en hun organisaties al lang vragende partij zouden zijn voor een gemeenschappelijk platform. Het is niet duidelijk over welke vertegenwoordigers en organisaties het dan juist gaat. Meer nog, in geen enkel advies van de reeds vermelde organisaties is zo’n vraag ooit op de beleidstafel gelegd? Integendeel, in zijn advies over het Actieplan 2020 vraagt de Vlaamse Jeugdraad zich het volgende af met betrekking tot de oprichting van een intersectoraal en interregionaal forum voor cliënten: “Wat is dit cliënten-forum, op welke wijze zal het werken en hoe moet het zich verhouden tot bestaande overleg-, reflectie- en adviesstructuren? Gaat dit enkel over de aanstelling van beleidsmedewerkers om een proces op te zetten met bereidwillige vertegenwoordigers van cliënten? Deze actie is niet grondig afgetoetst bij cliënten en hun vertegenwoordigers.”

    Opdat participatie kan plaatsvinden is het noodzakelijk dat jongeren, ouders en hun vertegenwoordigers ruimte krijgen om vanuit een kader dat niet vooraf vastligt en voldoende voeling heeft met kinderen, jongeren en gezinnen (Naert et al., 2014). Vandaar ook de vraag voor een autonoom ‘participatiesteunpunt’ in plaats van een door de overheid georkestreerd ‘cliënten-forum’.

    Goednieuwsshow

    Louwagie, Poppe en Van den Bussche schetsen de vertegenwoordiging binnen integrale jeugdhulp als volgt: “een veertigtal cliëntvertegenwoordigers participeren aan de Intersectorale Regionale Overlegfora, het managementcomité, de gemengde stuurgroep, de werkgroep remediëring en de werkgroep crisishulp. Ze brengen daar systematisch het perspectief van ouders en minderjarigen in. Ze formuleren voorstellen en adviezen. Cliëntvertegenwoordigers zijn daar soms een volhoudende ‘luis in de pels’.” Het is opnieuw heel vreemd te lezen hoe beleidsmedewerkers voor de overheid zichzelf op de borst kloppen. En zonder enige vorm van objectief onderzoek of evaluatie claimen dat ‘systematisch’ het perspectief van ouders en minderjarigen ingebracht worden. Wetende dat de reeds genoemde coalitie van organisaties geen vertegenwoordigers meer hebben in de bestaande participatiestructuren van Integrale Jeugdhulp. Wetende ook dat de machtsverhoudingen en de samenstellingen van deze structuren (zoals bijvoorbeeld het Managementcomité of de raadgevende comités) niet evenwichtig zijn, waarbij de sectoren[i] binnen Integrale Jeugdhulp sterk vertegenwoordigd zijn (en logischerwijze hun belangen als sector vooral op de tafel leggen). En hierbij ook steeds in de meerderheid zijn in vergelijking met vertegenwoordigers van jongeren en ouders.

    Luizen in de pels?

    Het leefwereldperspectief, de ‘luizen in de pels’ binnen de huidige participatiestructuren zouden worden geleverd door enkele organisaties. Het gaat onder meer over Roppov, Joplim, Popant, Ouderwerking Vlaams-Brabant. En ook de zelfverklaarde spreekbuis van jongeren in de jeugdhulp, namelijk Cachet. Deze organisaties zijn volgens Louwagie, Poppe en Van den Bussche onontbeerlijk. Nu deze organisaties zijn eveneens heel nauw geaffilieerd met Integrale Jeugdhulp en krijgen vanuit de Vlaamse overheid (Welzijn, Volksgezondheid en Gezin) hun middelen. Ongeacht van het waardevolle werk dat deze organisaties en hun medewerkers verrichten, moeten we de vraag stellen of deze ‘onontbeerlijke organisaties’ wel genoeg kritische massa en ruimte hebben om vanuit het perspectief van minderjarigen en ouders fundamentele zaken betreffende de organisatie van Integrale Jeugdhulp in vraag te stellen? Zullen zij bijten in de hand die hen voedt? Verder dagen we iedereen uit om die personen en groepen die onder andere het Jeugdwelzijnswerk, Straathoekwerk, de verenigingen van het Netwerk tegen Armoede dagelijks bereiken, te bevragen of zij deze organisaties eigenlijk wel kennen? Het antwoord is meer dan waarschijnlijk neen. Wie vertegenwoordigd wie dan eigenlijk?

    Mea culpa

    Louwagie, Poppe en Van den Bussche zijn zich in hun analysestuk bewust van de uitdagingen binnen de huidige participatiestructuren: “De rol van cliëntvertegenwoordiger vraagt een groot engagement. Velen doen dit als vrijwilliger, of vanuit een organisatie wiens kerntaak buiten de jeugdhulp ligt. Het vergaderritme ligt soms hoog, de agenda’s zijn zwaar. Als organiserende overheid zijn we ons daarvan bewust. We proberen de vertegenwoordigers zo goed als mogelijk te ondersteunen.” Het voorstel tot het oprichten van een autonoom participatiesteunpunt kan aan deze uitdaging een antwoord bieden. Waardoor participatie niet ook de komende 10 jaar in de steigers zal blijven staan. We kunnen immers toch niet van participatie spreken als deze participatie valt of staat met de ondersteuning van de betrokken organiserende overheid. Want dit wijst op een fundamenteel ongelijke machtspositie tussen jeugdhulp en de ‘cliënt’.

    Autonomie

    Vandaar ook het belang van een autonoom participatiesteunpunt. Die onafhankelijke positie kan bijdragen tot het bottom-up integreren van het perspectief van minderjarigen met een handicap en hun netwerk betreffende integrale jeugdhulp. Een cliënten-forum zoals voorgesteld door de overheid kan dit niet. Het vrijmaken van die expertise is namelijk geen eenvoudige opdracht: die expertise zit immers vervlochten in de dichte relatie met de mensen waarmee men werkt. Het is niet zomaar een kwestie van enkele door de overheid geselecteerde ‘deskundigen’ en ‘cliëntenvertegenwoordigers’ bij elkaar te brengen op een door de overheid bepaald locatie en tijdstip, binnen een vooraf bepaalde agendasetting.

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.