Achtergrond

Netwerkversterkend werken in de jeugdhulp

Wat vinden begeleiders en gezinnen?

Lieven Fierens, Joris Van Puyenbroeck

Het Decreet Integrale Jeugdhulp stelt vermaatschappelijking van zorg voorop. De inzet van niet-professionele netwerken van cliënten is een belangrijke hefboom. Daarom zetten enkele jeugdhulporganisaties een innovatief project op rond netwerkversterkend werken. De deelnemende voorzieningen rapporteerden hoe hun begeleiders daarmee omgingen. Odisee hogeschool zocht uit hoe jongeren en gezinnen zo’n netwerkversterking ervaren.Het project werd opgevolgd door een stuurgroep. Namen hieraan actief deel en leverden de input voor deze bijdrage: An Sprangers, Jan Tibo, Marleen Lemmens, Sanne Van den Begin, Hanne Van Broeckhoven, Veerle Roels, Sarah Polfliet en Hilde Geudens.

Netwerkversterkend werken

©L. Braakman @flickr

Netwerkversterkend werken

©L. Braakman @flickr

Amber werkt contextgericht

Uit die eigen rapportages blijkt dat de drie betrokken jeugdhulporganisaties (Amber, Sporen en Tonuso) al ervaring hadden met vormen van netwerkversterkend werken.

Zo is contextgericht werken een belangrijke pijler in de visie van jeugdhulporganisatie vzw Amber. Voor deze organisatie was dit project een aanknopingspunt om het contextgericht werken te verdiepen.

‘Netwerkversterkend werken was geen onbekende.’

In het eerste projectjaar legde Amber de focus op het ontwikkelen van een visie. In het tweede werkjaar zette deze organisatie in op de implementatie van de visie, de methodische verdieping en verdere expertise-ontwikkeling. Ook werden de werkzame factoren van ondersteunende netwerken binnen contextbegeleiding geïnventariseerd.

Familieberaden bij Sporen

Ook bij vzw Sporen zit netwerkgericht werken in het DNA. De werking is geïnspireerd door de visies van Signs of Safety, Partnering for Safety, de oplossingsgerichte benadering en Geweldloos Verzet.

Voor dit project werd de methodiek ‘familieberaden’ gekozen. Voor Sporen is een familieberaad een geplande bijeenkomst met minstens drie niet-professionele volwassenen. Dit kunnen personen zijn uit de familie, de vriendenkring of de buurt.

De aanwezigen zijn in de eerste plaats personen die de ouders kunnen ondersteunen bij de opvoeding. Daarnaast worden soms ook steunfiguren van het kind uitgenodigd. De deelnemers zijn voor het beraad op de hoogte van de belangrijkste zorgen, doelen en afspraken met betrekking tot het welzijn van de jongere.

Bij Sporen gingen er in het eerste jaar twaalf familieberaden door, in het tweede jaar waren er dat 88.

Netwerkactivering bij Tonuso

Binnen vzw Tonuso liep dit netwerkproject binnen de afdeling ‘De Plan-aid’. Gedurende het eerste jaar is De Plan-aid intensief aan de slag gegaan met zeven gezinnen waarbij het moeilijk liep om het netwerk te activeren. De organisatie besteedde expliciet aandacht aan cultuurgerelateerde invloeden op het netwerk en het werken binnen een grootstedelijke context.

In het tweede projectjaar werkte De Plan-aid verder aan visie en verruimde de netwerkversterking naar de gehele werking.

Consulenten werkten mee

Naast deze drie jeugdhulporganisaties, werkten vanaf de projectstart ook de regionale staf en de consulenten van OSD Jongerenwelzijn mee. Daardoor werd ook binnen het Agentschap Jongerenwelzijn een veranderingsproces op gang gebracht.

In het eerste jaar stonden methodieken centraal, in het tweede jaar netwerkgericht werken vanuit de werkcontext van de consulent. De resulterende visie op Vlaams niveau omvat een stevige en lange termijn-inbedding van het thema ‘werken met netwerk’. Er werd een expliciete koppeling gemaakt met Signs of Safety, een benaderingswijze die Jongerenwelzijn hoog in het vaandel draagt.

Mandaat van cliënt

Er is heel wat theoretische kennis over netwerkversterkend werken. Maar die kennis implementeren in de praktijk is een ander paar mouwen. Begeleiders van Amber bevestigen dat ze bij die vertaalslag op heel wat hindernissen botsen. Dit werd eerder al bevestigd door onderzoek rond netwerkversterkend werken in de jeugdhulp. Melis, B. (2015), ‘Netwerkversterkend werken in de jeugdhulp. Zien praktijkwerkers dat zitten?, Sociaal.Net, 21 mei 2015.Belangrijk daarbij is een ondersteunend team waarbij begeleiders hun vaardigheden kunnen uitbreiden.

‘Het is de cliënt die de winst moet ervaren.’

Amber vertrekt vanuit het geloof in het belang van een netwerk. Maar het is vooral de cliënt die de winst moet ervaren. Pas vanaf het moment de cliënt geëngageerd is om met het netwerk aan de slag te gaan, wordt verdere actie ondernomen.

Een eerste stap is dus altijd het verwerven van een mandaat om met het netwerk aan de slag te gaan. Er werden een stroomdiagram en methodiekenmap ontwikkeld om begeleiders meer houvast te geven bij het netwerkgericht werken in gezinnen.

Overtuigde contextbegeleider

Bij Sporen gaan contextbegeleiders zoveel mogelijk van bij de start van de begeleiding aan de slag met het netwerk. Het helpt hen als de consulent en jeugdrechtbank deze werkwijze mee ondersteunen. Nog belangrijker is dat de begeleider overtuigd is van de meerwaarde van het betrekken van netwerkfiguren. Want hij brengt zijn enthousiasme over op het gezin.

Begeleiders leggen aan gezinnen uit hoe belangrijk het is om andere personen te betrekken bij de hulpverlening. Vaak gaat dit over het luisterend oor van een goede vriendin, over de invloed die een nonkel kan hebben op het gedrag van hun zoon of over hoe de jeugdrechter meer overtuigd is van de veiligheid thuis als de buren een oogje in het zeil houden.

‘Een probleem delen met anderen is niet evident.’

Begeleiders luisteren naar de vragen en weerstanden van ouders. Want een probleem delen met anderen is niet evident. Tegelijkertijd gaan ze met ouders in gesprek over wanneer het voor hen wel goed zou zijn om mensen uit hun omgeving te betrekken of wat ze nog nodig hebben om mensen uit hun omgeving te betrekken. Vaak vraagt dit proces enkele weken tijd.

Gezinnen kiezen zelf wie ze willen uitnodigen voor het familieberaad. De contextbegeleider bekijkt met hen wie al op de hoogte is van de zorgen en de hulpverlening, wie meer zou mogen weten en wie hen mag helpen.

Het aantal deelnemers van de familieberaden varieert per begeleiding. In heel wat families werden er zes of meer volwassen familieleden geëngageerd om mee rond de tafel te zitten. Deze contextfiguren delen steeds minstens één van de zorgen of willen het gezin ondersteunen door concrete acties, zoals langskomen als een jongere niet wil opstaan of bellen om te horen of alles in orde is.

Begeleiders motiveren

Tonuso vzw ontwikkelde een methodiekenwaaier ter ondersteuning van elk begeleidingstraject. Begeleiders beslissen zelf welke methodiek ze in een gezin inzetten. Deze organisatie besteedt vooral aandacht aan het motiveren van begeleiders om met het netwerk aan de slag te gaan.

Begeleiders stellen vast dat hierdoor de aandacht voor ‘werken met netwerken’ groeit binnen de werking. Succeservaringen worden gedeeld en werken inspirerend. Een geherformuleerde visie creëert meer interesse en duidelijkheid voor begeleiders en gezinnen over hoe en waarom ze hiermee aan de slag dienen te gaan.

In gezinnen waar ingezet werd op netwerken was een grotere bespreekbaarheid omtrent het betrekken van het netwerk. In sommige gezinnen werd dat ook omgezet in daden.

Begeleiders over ‘wat werkt’

De begeleiders van Amber vinden dat hun organisatie een duidelijke visie heeft op netwerkgericht werken. Amber verwacht niet dat haar begeleiders op een gestandaardiseerde wijze of via standaardmethodieken te werk gaan.

‘Het is niet altijd duidelijk wat men van begeleiders verwacht.’

Hierdoor geven sommige begeleiders aan dat het niet altijd duidelijk is wat de organisatie van hen verwacht. Anderen ervaren het juist als verrijkend dat ze de regie bij de cliënt kunnen laten. Op die manier kunnen ze op zoek gaan naar het verwerven van mandaat en naar methodieken die aansluiten bij de noden van de cliënt.

Sporen vzw is ervan overtuigd dat familieberaad een werkzame methodiek is om meer netwerkfiguren te engageren in begeleidingen. Waar voorheen meestal enkel de jongere en één of beide ouders betrokken waren, krijgen deze nu ondersteuning van een breder netwerk. De organisatie blijft tijd investeren in de ondersteuning van begeleiders, zorgt ervoor dat begeleiders streven naar het betrekken van contextfiguren, good practices delen, medewerkers vormen en opleiden.

Ook bij Tonuso vinden de meeste begeleiders dat de organisatie een duidelijke visie heeft op het werken met netwerk. Toch stellen ze ook hier vast dat de verwachtingen nog niet duidelijk genoeg zijn. Zo wordt de keuze om elke begeleider vrij te laten kiezen voor een methodiek binnen elk gezin als zinvol ervaren. Maar sommigen hebben daardoor het gevoel door het bos de bomen niet meer te zien.

‘Begeleiders voelen veel onmacht.’

De helft van de begeleiders werkt volgens een welbepaalde methodiekbeschrijving. Van zij die dat niet doen, was de helft wel actief bezig met het netwerk maar niet op de voorgeschreven wijze. Een op vier begeleiders kon de netwerkversterking moeilijk bij het andere werk nemen of vond de richtlijnen moeilijk werkbaar.

De begeleiders zijn vragende partij voor meer interne en externe supervisie over dit thema. Bij Tonuso kwam ook veel onmacht boven. De focus op dit thema maakt ook meer zichtbaar wat nog niet lukt. Extra aandacht om met deze onmacht om te gaan, is nodig.

Onderzoek evalueert

Op basis van de eigen rapportage van de drie werkingen blijkt dat ze elk een eigen traject uitstippelden. De ervaringen van de begeleiders zijn wisselend.

En hoe evalueren de jongeren en hun gezinnen het netwerkgericht werken? Odisee hogeschool zocht het uit. Onderzoekers organiseerden een mondelinge, gestructureerde bevraging van jongeren (12+) en hun opvoedingsverantwoordelijken.Dimensies en items van de gestructureerde vragenlijst werden met de partnerorganisaties besproken, aangevuld en aangepast. Model stond: De Lange, M. en Chênevert, C. (2011), Werken aan effectiviteit in de stadsregio Rotterdam. Beschrijven en onderbouwen van interventies, Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut.

‘We verzamelden 36 cases.’

We verzamelden 36 cases: vier bij Amber, 23 bij Sporen en negen bij Tonuso. Daarin kwamen 38 getuigenissen aan bod: vijftien van jongeren en 23 van opvoedingsverantwoordelijken. De jongeren en hun gezinnen die bevraagd werden, moesten minstens een half jaar in netwerkversterkende begeleiding te zijn.Het gaat om een kleine en selectieve steekproef. Mensen namen op vrijwillige basis deel aan het onderzoek. Vaak kijkt die groep positiever naar hulpverlening. We moeten dus voorzichtig zijn bij het trekken van conclusies rond de effectiviteit van netwerkversterkend werken.

Opstart netwerkgericht werken

De meeste jongeren stellen dat ze voldoende ingelicht werden over de hulpverlening. “De begeleider deed al thuisbegeleiding. Er werd toen beslist dat ik naar de leefgroep kwam. Ik heb daar mee over beslist.”

Twee jongeren kregen hun informatie van de verwijzer. En één jongere werd rechtstreeks door de jeugdrechter ingelicht over de hulpverlening die ging worden opgestart.

Soms wordt er vanaf de start van het begeleidingsproces netwerkgericht gewerkt. “Van in het begin werden de grootouders betrokken. Ook de oudere zus wilde kost wat kost deelnemen. De twee zussen komen heel goed overeen.” Maar in de meeste gevallen werd het netwerkgericht werken pas later in de begeleiding opgestart. Dit gebeurde spontaan, maar soms ook verplicht, na uitspraak van de rechter.

Groeiend belang

Bij de start van de begeleiding zegt ongeveer de helft van de opvoedingsverantwoordelijken het netwerkgericht werken belangrijk te vinden. Bij de vraag hoe ze er aan het einde van het onderzoek, op het moment van de bevraging, tegenover staan, stijgt dit tot een meerderheid van de respondenten.

Bij de jongeren vond slechts één derde van de jongeren het bij de start van de begeleiding belangrijk om te werken met hun netwerk. Op de vraag hoe ze dat op het moment van de bevraging evalueren, geven ook de meeste jongeren een positief antwoord. “Er vonden drie netwerkgesprekken plaats. Meestal was iedereen aanwezig. Een of twee keer was de consulent er ook bij. Ik vond dit belangrijk. Zo hoorde de consulent ook de mening van de anderen. Ik had eerst het gevoel dat de consulent me niet begreep. Door iedereen samen te zien en de meningen te horen, verstond ze de situatie beter.”

Gevarieerd takenpakket

Jongeren en hun opvoedingsverantwoordelijken geven aan dat het netwerk verschillende taken kan opnemen: binnenspringen, een oogje in het zeil houden, regelmatig vragen hoe het gaat, jongere mee naar school nemen, een school zoeken, op tijd wekken, helpen met facturen, samen rustig praten over problemen, een tandenborstel leggen bij de grootouders, logeren bij familie…

‘Een netwerk kan verschillende taken opnemen.’

“Het netwerk hielp mee om te controleren. Ze wezen me op mijn opvliegend karakter. Of ik kreeg mijn GSM pas terug als ik kon bewijzen dat ik op tijd was gaan slapen. Mijn meter, vrienden van mijn mama, de buurvrouw, een vriendin van de sportvereniging en oma: bij hen kan ik met veel terecht zonder dat ze kwaad worden.”

Slechts de helft van de jongeren schat in dat het netwerk bij de start van de hulpverlening wist dat het gezin kampte met zorgen en problemen. En op de vraag of de professionele hulpverlening ook rekening hield met de mening van het netwerk, daalt het bevestigende cijfer nog verder. “Mijn grootouders wisten wel een beetje maar niet dat het zo erg was. Ze zijn niet gehoord bij de start van de begeleiding. Ze werden pas later betrokken.”

Samen op weg

Bijna alle opvoedingsverantwoordelijken hebben een vaste contextbegeleider. Ze bevestigen dat deze begeleider samen met hen doelen, stappen en resultaten bekijkt en het brede netwerk betrekt door gezamenlijke gesprekken te organiseren.

“Er gingen een aantal gesprekken door met ons en de grote zus. Er waren ook zeven gesprekken met ons en de grootouders, ook de kinesist was er soms bij. Zij was een echte vertrouwensfiguur voor mij. Ik ben blij dat ik op mijn ouders kan rekenen. Mijn schoonouders helpen ook maar dan moet ik het een week op voorhand vragen. Zij vangen mijn dochter soms op.”

Kunnen jongeren zelf kiezen welk netwerk betrokken wordt bij de hulpverlening? Meestal wel. “Er stonden twee mensen op de lijst maar ik wilde ze niet. We maakten drie cirkels. Mensen die dicht en verder van me staan. Mijn moeder wou hen erbij. Maar ik wilde dit niet. Deze keuze werd gerespecteerd.”

Effectief?

In een poging het effect van netwerkversterkend werken retrospectief na te gaan, nam de onderzoeker een bevraging af.Het betreft de MOS Social Support Survey; Sherbourne, C. and Stewart, A. (1991), ‘MOS Social Support Survey’, Social Science and Medicine,  32(6), 705-14.Er bleek een significant positief verschil in termen van beleving van sociale steun voor en na.

Ook in kwalitatieve termen antwoordden de opvoedingsverantwoordelijken voornamelijk positief op de vraag of ze vinden dat het betrekken van het netwerk werkt. Want dankzij de inzet van het netwerk circuleert informatie beter, is er meer praktische hulp, staat men er minder alleen voor en is er meer begrip voor de situatie. “Mensen zijn meer op de hoogte en kunnen de situatie bevestigen. Mensen geloven me meer. Mijn geloofwaardigheid is gegroeid.”

‘Onze vuile was hing buiten.’

Toch formuleren de opvoedingsverantwoordelijken ook kritische opmerkingen. Door het netwerk te betrekken, deel je problemen maar geef je ook een deel van je privacy prijs.

Bovendien kan dat netwerk een te zware druk leggen op de jongeren of de opvoedingsverantwoordelijken om de problematische situatie aan te pakken. In de plaats van steun krijg je dan conflicten.

De opvoedingsverantwoordelijken geven ook aan welke randvoorwaarden vervuld moeten zijn. Het netwerk moet goed gekozen en voldoende groot zijn. Ook belangrijk zijn vertrouwen en discretie, medewerking en interesse van de jongere en een aanhoudende medewerking.

Sneller thuis

Ook de meeste jongeren schatten in dat netwerkgericht werken werkt. Slechts één jongere ziet dat anders. Ze bevestigen het voordeel dat informatie over hun gezinssituatie beter circuleert. Ze ervaren een efficiëntere en krachtgerichte hulpverlening met gevarieerde, sociale en praktische steun. “Ze zeiden soms dat ik niet zo kwaad moest worden. Dat heeft mij sneller thuis gebracht.”

‘Informatie over de gezinssituatie circuleert beter.’

De jongeren zien ook verbeterpunten. Soms wordt nog onvoldoende consequent gewerkt met het netwerk en is er te weinig inspraak bij de samenstelling ervan. “Ik wou niet dat hij altijd werd ingeschakeld. Hij drinkt soms bier en kan kwaad worden. En hij zegt soms slechte dingen over mijn papa.”

Niet evident

In Amber bleek het in eerste instantie niet evident om gezinnen en jongeren te ondersteunen en te stimuleren om hun netwerk te betrekken. Het vergt heel wat inspanningen van een organisatie. Het implementeren van de visie is een proces dat een gerichte inzet van middelen vraagt, zoals het vrijmaken van tijd voor overleg, uitwisseling, vorming, experimenteren met methodieken.

Het heeft bovendien als gevolg dat het professioneel handelen van begeleiders wijzigt. Ze moeten nieuwe vaardigheden aanleren, nieuwe methodieken toepassen. Hun positie in de samenwerkingsrelatie krijgt een andere dimensie. Dit vraagt een goede ondersteuning van begeleiders.

Volgens Amber zijn werkzame factoren in het werken met netwerken: een methodisch kader, een ondersteunend team, voldoende vraaggerichte experimenteerruimte en last but not least aangepaste documenten waarin het netwerk een plaats krijgt.

Het team moet elkaar blijven stimuleren. ‘Elk team heeft believers nodig die de aandacht voor het netwerk warm houden’. Melis, B. (2015), ‘Netwerken versterken in de jeugdhulp. Zien praktijkwerkers dat zitten?’, Sociaal.Net, 21 mei 2015.

Procedures voorzien

Sporen vzw beveelt aan om het werken met netwerken in procedures op te nemen. Men moet duidelijke verwachtingen naar teams formuleren en voldoende ruimte creëren voor begeleiders om op het tempo van het gezin te werken.

Belangrijk is ook te zorgen voor experten in de organisatie die als co-begeleiders kunnen fungeren en ervoor te zorgen dat begeleiders de successen zien in andere begeleidingen zodat ze energie krijgen om het zelf te proberen.

Nieuwe blik

Voor Tonuso vzw is het experimenteren met dit soort projecten een eye-opener. Het werpt een nieuwe blik op de werking, het creëert tijd om stil te staan bij wat werkt en wat niet, het creëert ruimte om bij te sturen indien nodig.

‘Dit project is een eye-opener.’

Een visie werkt verhelderend, motiverend en inspirerend om rond een bepaald thema aan de slag te gaan. Duidelijke, concrete verwachtingen zijn noodzakelijk.

Tonuso blijft investeren in het uitbreiden van een methodiekenwaaier. Het besteedt veel aandacht aan het netwerkversterkend werken doorheen de dagelijkse werking. De uren van het netwerkproject vallen weg, maar Tonuso streeft ernaar dat teamleiders, de coördinator en de betrokken begeleiders hun passie, succeservaringen en tips naar voor blijven schuiven binnen de hele organisatie.

Wie doet wat?

In tijden van vermaatschappelijking, is het onafwendbaar om vanaf de start van een begeleidingsproces het netwerk te betrekken. Netwerkgericht werken zal een voorwaarde worden om toegang te krijgen tot vele vormen van hulpverlening.

Een consensus bereiken over wie in het netwerk mag opgenomen worden, is geen evidentie. Er kruipt veel tijd in het uitklaren van banden en onderlinge relaties. Toch is het voor jongeren en opvoedingsverantwoordelijken meestal duidelijk wie welk doel voor zijn rekening neemt. Die rolverdeling wordt spontaan ervaren en ingevuld: nonkel geeft Franse les, bij een vriendin kan ik terecht voor een luisterend oor, oma komt mee poetsen.

Die aparte individuele ‘pakketjes’ van sociale steun staat mogelijks haaks op het idee van netwerkgericht werken. Blijft het netwerk met mandaat als geheel functioneren of worden de mandaten na de overlegmomenten opgesplitst?

Verschillende startsituatie

De initiële sterkte van netwerken vraagt bijzondere aandacht. Een klein netwerk met weinig draagkracht is voor de hulpverlener een uitdagende startsituatie. Waar kunnen welke aanvullende krachten gevonden worden?

‘Overbevraging van het netwerk is een risico.’

Ook in deze studie vonden we aanwijzingen dat niet alle betrokkenen hun netwerk kunnen machtigen om taken op te nemen of op te volgen. Hoewel elk netwerk krachten bezit, is de startsituatie altijd anders.

Overbevraging van het netwerk is een risico. De positie van de hulpverlener die met overeengekomen of opgelegde doelstellingen een netwerk betrekt, is niet die van een onafhankelijke buitenstaander. Daarom moet telkens goed overwogen worden welk netwerk welke rol toebedeeld krijgt.

Duurzame betrokkenheid

Het inzetten van een netwerk in functie van hulpverlening past binnen een vraaggerichte benadering. Het mee bouwen aan de toekomst van de jongere kan het gezamenlijke draagvlak zijn waar het hele netwerk aan meewerkt. De hulpverlener moet zich blijven afvragen welke dienende rol hij heeft ten aanzien van het netwerk.

‘De jongere is de eigenaar van het netwerk.’

Want de jongere is de eigenaar van het netwerk, niet de hulpverlener. Vreemd dus dat jongeren zich sommige netwerkbijeenkomsten maar moeilijk herinneren. Dat verraadt een gebrek aan gevoel van eigenaarschap. Dat is een risicovol teken aan de wand.

Wanneer men via kortlopende methodieken een netwerk ‘installeert’, heeft men geen garantie op duurzame betrokkenheid. Men solliciteert via een functionele bijdrage naar deelname van het netwerk. Maar indien het hiertoe verengd wordt, wordt hulpverlening enkel gestut door een wederkerige onderhandeling: ‘Wil je onze doelen mee helpen bereiken, dan behoor je tot het netwerk’.

Zo’n ruilsituatie is een verschraling van netwerkgericht werken. Bij de zoektocht naar ondersteuning moet de kwaliteit van de relatie met het netwerklid doorslaggevend blijven.

Ten gronde evalueren

Het conceptueel kader van dit praktijkgericht onderzoek omvat zowel elementen uit netwerkgericht als krachtgericht werken. Het proces van de netwerkgerichte hulpverlening werd gekoppeld aan de effectiviteit ervan. Maar wanneer men de effectiviteit van netwerkgericht werken ten gronde wil evalueren, moet men focussen op brede indicatoren van kwaliteit van bestaan.

Dan zijn de ‘outcomes’ die de gebruikers van de hulpverlening en hun omgeving zelf aan de start formuleren, bepalend. Een zo autonoom mogelijk netwerk kunnen die ‘outcomes’ breder definiëren dan de individuele hulpverlenings-, school- en gezinsgerelateerde doelstellingen die een handelingsplan vooropstelt.

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.